Dichter Willem Sluiter (1627-1673) is begin deze eeuw nog vereerd met een sonnet. Het is een gedicht dat enige voorkennis vergt, als je er langer van wilt genieten. De met Usselo en Twente verbonden dichter H.H. ter Balkt (1938-2015) bezong met dit sonnet zijn 17e-eeuwse Achterhoekse collega. Rond een dichtersochtend over Ter Balkt, op de dag waarop hij 80 jaar zou zijn geworden, 17 september 2018, kwam dit weer aan het licht.
Het sonnet van Ter Balkt is gepubliceerd in Laaglandse hymnen, een in 2003 bij De Bezige Bij verschenen bundel. Wie of wat hem op het spoor zette van Sluiter, is niet bekend. Verhelderingen achterin onthulden wel dat een boekje uit 1919 van H.W. Heuvel over Sluiter één van zijn bronnen was. Het gedicht van Ter Balkt draagt ook dezelfde titel: Willem Sluyter van Eibergen. Beiden schreven ze de naam met een y.
Geschiedenis
Laaglandse hymnen bestaat uit een driedelige reeks gedichten over de Nederlandse geschiedenis en cultuur. Het is een veelstemmige verzameling sonnetten waarin de dichter de vaderlande geschiedenis van de steentijd tot aan de eenentwintigste eeuw bezingt. Hierin passeert een bonte stoet aan schilders, schrijvers en andere individuen de revue, van Hendrick Avercamp tot Vincent van Gogh, van Erasmus tot Dennis Bergkamp. Ook over Sluiter dichtte hij. Gerrit Komrij ging hem al voor met eerbetoon. Hij besteedde in zijn dikke bloemlezing uit 1986 veel meer bladzijden aan Sluiter dan aan de grote zeventiende-eeuwse dichters P.C. Hooft, Revius en Huygens.
Poëzie is geen geschiedschrijving, ook al verweeft Ter Balkt in dit sonnet vrijwel alle regels met historische gegevens. Sterker: ze stromen er van over. Zonder betekenis kan dat niet zijn, maar wat het precies betekent, wat het ons wil zeggen, is niet direct helder. Ter Balkt is hierin raadselachtig, maar zijn aaneenrijging van bijzonderheden intrigeert ook.
Vriend en collega Magnus Umbgrove
Zijn sonnet dwingt je haast je te verdiepen in de achtergronden, dus toch de geschiedenis er bij te halen. Dat begint al in de eerste regel met en door hem nog iets aangescherpte naam Magnus Umbgroeve. Die komt duidelijk toch overeen met die van de vriend en collega-dominee Umbgrove, wiens naam naar de mode van die tijd ook wel werd verlatiniseerd tot Umbgrovius. Hij was dominee in Neede vanaf 1657 en vanaf 1666 in Borculo.
Voor de vacature in Borculo werden ze door de graaf van Limburg Styrum samen voorgedragen. Borculo koos echter voor Umbgrove. Hun vriendschap heeft daar kennelijk niet onder geleden, want Sluiter heeft hem hier bevestigd. En als ze elkaar later bezochten vergezelden ze elkaar aansluitend altijd weer tot een plek in Haarlo waar een linde stond, die later de naam Sluiterboom kreeg. Ter herinnering hieraan werd in 2008 bij Kulturhus ’t Stieltjen in Haarlo een nieuwe Sluiterboom geplant.
Even vrij als met geschiedschrijving ging Ter Balkt in zijn poëzie om met een anagram, een letteromzetting uit iemands naam. Aan Umbgrovius had Sluiter een geliefd anagram te danken op de naam Wilhelmus Sluyterus: Heer, sus lust my u will. Sluiter is hiermee zo ingenomen geweest, dat hij er verschillende keren liederen mee ondertekende. Ter Balkt citeerde het anagram in zijn sonnet niet compleet. Heer aan het begin, liet hij weg.
De slag om Grol en kanongebulder dreunen tot twee keer toe door in zijn regels, maar slaan in het gedicht niet op Sluiters geboortejaar 1627 en het beleg van Grol door Frederik Hendrik in dat jaar. Ter Balkt dacht aan het rampjaar 1672.
Ter Balkt riep ook een herinnering op aan een beeld waar Heuvel veel moeite mee had. Heuvel mocht in zijn jeugd graag in het Sluiterboek van zijn overgrootvader kijken naar prenten van Jan Luyken. Een vreselijke verschijning vond hij echter de knekelman met de zeis. Haastig bladerde hij hier altijd aan voorbij.
Het snikken van een uurwerk
In de achtste regel komt het snikken van een uurwerk ter sprake. Veel mensen weten waarschijnlijk, net als ik, niet dat snikken eens ook de betekenis van tikken heeft gehad. Een kleine speurtocht bracht hierbij aan het licht hoe ver Ter Balkt zich heeft verdiept in Sluiters werk. Hij moet het woord hebben ontleend aan het gedicht Vreugt- en Liefde-Sangen (verschenen in 1671), waarmee Sluiter zich richtte tot zijn kerkelijke gemeente in en rond Eibergen en waarin ook alle buurtschappen aandacht kregen.
De laatste vier regels van het tiende couplet voor Mallem luiden:
Als w'ons met gesang verquikken,
Nu en dan soo wel te pas,
Loopen, dunkt ons, all de snikken
Van mijn uerwerk veel te ras.
Jong overleden vrouw Margaretha Sybilla
Een citaat in de derde strofe vermeldt de prachtige voornamen van Sluiters jong overleden vrouw op: Margaretha Sybilla. Over haar dichtte Sluiter de indrukwekkende regels:
Sy was een jonge Vrouw, van vier- en twintig jaren,
In ’t groeyen van haar jeugd, in ’t bloeyen van ons Echt.
Sy heeft my onverwacht, en haest adieu gesegt,
Na ’t tweede Houw’lijks jaer, en na haer tweede baren.
Sluiters vrouw zong ook graag zijn liederen. De woorden koraal en citerzang in het citaat met haar namen sluiten hier goed bij aan. Passend in het gedicht is ook het woord ballingschap. Twee keer moest Sluiter vluchten voor leger van Christoph Bernhard von Galen (Bommen Berend), in 1665 en in 1672. Waarom Ter Balkt van 1672 in de eerste strofe terugging naar 1666 in de laatste strofe, is mij niet duidelijk. Of moet hierin iets worden gelezen van het getal van het beest (666), uit het bijbelboek Openbaringen? En dacht Ter Balkt op grond van datzelfde bijbelboek bij het duizendjarig rijk ook aan een vrederijk?
Het daget uit den Oosten
Jouw Morgengezang brak toen aan, luidt de krachtige slotzin van Ter Balkts sonnet. Die is ook zonder voorkennis goed te begrijpen. Achtergrondinformatie kan de woorden nog meer glans geven. Ik denk dat Ter Balkt verwijst naar het lied met de bekende beginregel ‘Het daget uit den Oosten’. ‘Morgen-gesang’, luidt hiervan de titel. Het is waarschijnlijk voor het eerst gepubliceerd in 1670 in de bundel Eibergsche Sang-Lust. Als in de tweede regel van Sluiters lied schijnt met een toelichting het licht overal. Of bijna overal, want niet alle raadselachtigheden zijn (direct) op te lossen.
Bij de verschijning van Ter Balkts bundel in 2003 heb ik meer aandacht gehad voor zijn sonnet Winterlandschap met schaatsers, waarbij Hendrick Avercamp werd genoemd, dan voor zijn Sluitergedicht. In Sluiters werk ben ik me ook pas echt gaan verdiepen toen ik over hem in 2007 een boekje liet verschijnen. Aan de vooravond van een dichtersochtend over ter Balkt (zie https://www.youtube.com/watch?v=j4ZLLDfaWM0) las ik opnieuw even in Laaglandse hymnen en stuitte ik na jaren weer op het gedicht Willem Sluyter van Eibergen. Ik was het vergeten, maar zag het nu met nieuwe ogen. Op de dichtersochtend in Boekelo op 17 september 2018, heb ik er al iets over verteld. Graag deel ik dit en wat ik er later nog aan toevoegde hier met iedereen.
Arend J. Heideman Gelselaar, 21 september 2018