Sluiters Nachtegael op muziek gezet door de zeer stadse, zeer katholieke Hendrik Andriessen
~ Componist Hendrik Andriessen (1892-1981) ~
Onverwacht, zoals dat gebeurt op zoek naar heel iets anders, bleek via de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam van de hand van de Nederlandse componist Hendrik Andriessen (1892-1981) de originele partituur uit 1960 te vinden bij Willem Sluiters lied Op het Gesang van de Nachtegael. Een beetje verder zoeken leverde een eerdere, muzikaal heel andere versie uit 1951 op.
Dat is voor kenners van de twintigste-eeuwse Nederlandse muziek misschien niet zo interessant, des te meer voor geïnteresseerden in het werk van Sluiter: hoe kwam een zeer katholieke, zeer stadse heer uit Haarlem halverwege de twintigste eeuw er toe, een tekst op muziek te zetten van een zeer protestants-piëtistische zeventiende-eeuwse dorpsdominee uit de Achterhoek?
Andriessen is niet de eerste componist die teksten van Sluiter op muziek zette, dat gebeurde door hem zelf en tijdgenoten al uitgebreid met bestaande melodieën, maar sindsdien hebben de meeste Nederlandse liedcomponisten Sluiters teksten vrijwel volledig genegeerd. Zie op deze website Muzikale ontdekkingen bij Sluiters gevleugelde woorden. Des te interessanter is de vondst van de twee composities op dezelfde tekst door Hendrik Andriessen.
Sluiter zag, hoorde en waardeerde vogels
De favoriete vogel van Willem Sluiter was misschien wel de leeuwerik, die hij zag vliegen en hoorde zingen in zijn jeugd in Neede, zijn schooltijd in Borculo en later genietend van alle vreugd in zijn eigen achter-hoek: pastorie en gemeente in en rond Eibergen. Hij schreef onder andere:
Met wat snelle wakk’re vlerken
Vliegt de kleyne Leeuw’rik op,
Vrolijk zingend’, na de werken,
En des Hemels hooge top!
|
Dooft niet in uw’ Hemel-sangen:
Moet gy tegen wil en dank?
Wilt daer na op ’t nieuw aenvangen,
Als de Leeuw’rik met sijn sank
|
Ook over andere vogels schreef hij enthousiast, zoals de arend (vooruitlopend op de drijvende kracht achter het informatiepunt over zijn leven en werk) en andere vogels die tegenwoordig soms alleen met grote moeite in het echt te zien en te horen zijn, zoals zwaluwen, tortelduiven, kraanvogels en de nachtegaal, door Andriessen hoorbaar gemaakt:
Ey! hoor eens, hoe de Nachtegael,
Nu luide, dan met sachte tael,
Nu langhsaem, dan geswindt en ras,
Nu hoogh, dan laegh, zinght op zijn pas.
|
Men singe met verstandt en geest:
Die toon gelt by Hem allermeest,
En klimt hoogh na des Hemels sael,
Meer dan 't geluit der Nachtegael.
|
(Voor de volledige tekst en de oorspronkelijke melodie van het leeuwerikslied kunt u klikken op deze zin. En op deze zin voor het nachtegaallied.)
Op het Gesang van de Nachtegael staat in Sluiters vele malen herdrukte bundel Buyten-leven (1687). Andriessen gebruikte 8 van de 22 verzen (nrs. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 19 en 22), als onderdeel van zijn Drie liederen voor gemengd koor a cappella. De twee andere teksten zijn ook van zeer protestantse zeventiende-eeuwers: Morgen-gebet staat in de Over-Ysselsche Sangen en Dichten (1630) van de beroemde Deventer dichter, kerkhistoricus en predikant Jacobus Revius (1586-1658). De Avondstont is afkomstig uit Beschouwing der wereld, bestaande in hondert konstige figuuren, met godlyke spreuken en stichtelyke verzen (1708) van dichter, schilder en etser Jan Luyken (1649-1712) in Amsterdam, wiens afbeeldingen ook boeken van Sluiter sieren. Deze eerste versie, uit 1951, is uitgegeven door het gespecialiseerde Donemus, dat er sinds 2013 nog een stuk of 12 exemplaren van verkocht. Op de webwinkel van Donemus is de Nachtegael gedeeltelijk in druk te zien en te beluisteren, gezongen door ongenoemde uitvoerenden, de partituur van De avondstont is er volledig te lezen.
Zo opende Hendrik Andriessen in 1951 zijn compositie bij Sluiters nachtegaallied.
Hendrik Andriessen schreef met Drie liederen voor gemengd koor a cappella composities bij werk van Jan Luyken (links), Willem Sluiter (midden) en Jacobus Revius (rechts).
Uit de toelichting van Donemus: Tussen 1917 en 1928 componeerde Hendrik Andriessen (1892-1981) een groot aantal werken op wereldlijke teksten, zowel voor vierstemmig gemengd koor als voor vierstemmig mannenkoor, zonder instrumentale begeleiding. De meeste van deze composities waren bedoeld als verplicht werk bij nationale of internationale zangconcoursen. Na bijna vijfentwintig jaar ontstond Drie liederen (1951), later gevolgd door Tre Canzoni (1958) en Omaggio a Marenzio (1965), alle voor onbegeleid gemengd koor. In 1960 gebruikte hij dezelfde teksten voor een nieuwe a capella compositie, nu alleen voor vrouwen, in opdracht van de Koninklijke Bond van Zang- en Oratorium-verenigingen in Nederland, met onbekende aanleiding. Deze versie werd in 1961 uitgegeven door Harmonia in Hilversum en verschilt behalve in bezetting ook muzikaal aanzienlijk van die van 1951. Die composities van Andriessen waren voor kenners van het werk van Sluiter een unieke vondst, die meteen de vraag opwierp waarom deze zeer twintigste-eeuwse, zeer katholieke, zeer stadse componerende heer uit Haarlem teksten gebruikte van drie zeer zeventiende-eeuwse, zeer protestantse auteurs, onder wie de zeer Nedersaksische dorpsdominee (hoe literair begaafd ook, gewaardeerd door tijdgenoten in Holland en Utrecht, en tot ver in de negentiende eeuw herdrukt) uit Eibergen.
Invloedrijk en veelzijdig componist
Op internet is veel te lezen over Andriessen, onder andere op Wikipedia en de site van de Andriessen/De Klerk Stichting. Hij had veel andere kunstenaars in de familie, was een van de meest invloedrijke en veelzijdige Nederlandse componisten en publiceerde ook enkele boeken over muziek. Op zijn 21e volgde hij zijn vader op als organist in de Haarlemse Sint Josephskerk. Later was hij o.a. docent aan de rooms-katholieke Kerkmuziekschool in Utrecht, docent en directeur aan het Haagse en het Utrechtse conservatorium, organist en dirigent aan de Utrechtse Sint-Catharinakathedraal en hoogleraar in Nijmegen. In 1957 werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, later kreeg hij nog diverse muziekprijzen.
Hij wordt beschouwd als de twintigste-eeuwse nestor en vernieuwer van de katholieke kerkmuziek in Nederland. Hij hield zowel van het Gregoriaans als van Franse liedkunst en durfde een directe confrontatie aan met de muziek uit de Middeleeuwen en Renaissance. In veel van zijn werk was hij gematigd-modern in een persoonlijke, toegankelijke stijl, maar tegelijk met diepgang. Van opzettelijke modernismen hield hij zich ver, hij richtte zich met succes op een brede vaderlandse muziekpraktijk en schreef evenzeer voor professionals als voor amateurs.
Zijn Sluiterlied past in beide versies naadloos binnen die beschrijving, al is het geen katholieke kerkmuziek. Niets wijst er op dat hij de in Sluiters tijd zelf gebruikte melodie kende, mogelijk gebruikte hij een melodieloze negentiende-eeuwse druk.
Misschien is er oorspronkelijk een verband tussen Sluiters tekst en die van de twee andere door Andriessen gebruikte, zeer protestantse zeventiende-eeuwse Oost-Nederlandse auteurs: Luyken, illustrator van Sluiters boeken, was een generatie jonger en veel van zijn eigen liederen zijn ook door anderen op muziek gezet. Gezien Sluiters banden en activiteiten in Deventer kan hij de oudere Deventer dominee Revius zelf gekend hebben, of in ieder geval zijn werk. Maar er zijn geen aanwijzingen dat Andriessen zich door zo’n samenhang heeft laten leiden, en de gebruikte teksten zijn weinig religieus en al helemaal niet exclusief protestants.
In andere composities gebruikte Andriessen weinig teksten uit de 17e en 18e eeuw, in 1918 De Morgenstond van Luyken voor de Nationale Zangwedstrijd voor mannenkoren en gemengde koren, verder schreef hij - ongedateerd - het lied Heer Joost van den Vondel met pianobegeleiding. Voor andere composities gebruikte Andriessen allerlei kerkelijke en wereldlijke teksten, vooral uit de 19e en 20e eeuw.
Ook Nederlandse tijdgenoten hebben teksten van Jan Luyken op muziek gezet: Van den Sigtenhorst Meyer, Voormolen, Badings en Willem Vogel. Andriessens zoon Jurriaan (1925 - 1996) zette vier liederen van Revius op muziek.
Minstens 10 andere liederen van Revius zijn deels door hem zelf van muziek voorzien, en sindsdien gepubliceerd in diverse kerkelijke bundels. Ook hij schreef een gedicht over een nachtegaal, dat is gepubliceerd met een melodie van J.S. Bach.
In veel klassieke composities
Andriessen gaf de nachtegaal al in 1950 een belangrijke rol in zijn eigen opera Philomela, en dat past in een traditie: de vogel komt in veel klassieke composities voor, in de Nederlandse muziek van Een deuoot ende profitelyck boecxken uit 1539 en Valerius’ Gedenckklank (1616) tot Theo Loevendie en Monique Krüs, en internationaal bij Von Biber, Rameau, Händel, Mozart (vader en zoon), Schubert, Beethoven, Mendelssohn, Delibes, Mahler, ornitholoog-componist Messiaen, Respighi, Stravinski, Ravel, Roussel en de Litouwer Čiurlionis. Ook operettes en lichte muziek bevatten nachtegaalliederen, maar niet het Carnaval der Dieren van Saint-Saens.
Uitvoeringen
Van Andriessens twee versies van 1951 en 1960 is een aantal uitvoeringen te vinden, o.a. in krantenberichtjes (zie Delpher), soms met commentaar op de uitvoeringen, maar zelden op de muziek zelf.
Twee professionele koren maakten radio-opnames: het Radiokoor o.l.v. Meindert Boekel, met een zeer breed repertoire, in 1974 (uitgezonden in 1989), en in 1992 het Vocaal Ensemble Metamorfose, gespecialiseerd in het vervaardigen en uitvoeren van literair-muzikale programma's over onderwerpen uit de Nederlandse literatuur. Een concert uit 1994 was geheel gewijd aan de doopsgezinde lieddichter Karel Van Mander.
Wat betreft amateurkoren lijkt de meest recente uitvoering die van het Zeeuwse Vrouwenkoor Quodlibet op 25 mei 2019 in de Gasthuiskerk in Middelburg. Zij bezongen ‘’de kostbare schoonheid van de seizoenen en van elke dag, met die bonte, wonderbaarlijke variatie aan bloemen en dieren. Liederen over lelies, rozen, sneeuwwit vogeltje, nachtegaal, zwaan, zwaluw, meeuwen, vissen .... Soms vrolijk, soms treurig. … van bekende componisten als Brahms en Gjeilo tot aan Catharina van Rennes, …. .’’ Op 8 oktober 1994 hadden zij het ook al uitgevoerd, samen met 6 Minnelieder van Johannes Brahms, als onderdeel van het concours en festival 16e Zeeuws Zangers Manifest.
In 2017 voerde ook het Wageningse Vivavoce het werk uit, en het Zwolse Convocaal deed dat in een zeer gemengd programma twee keer in mei 2011.
In Rotterdam meldden lokale kranten drie uitvoeringen in de jaren ’60, door het Dameskoor Concordia in 1965 (‘’zonder homogeniteit in klank’’ ….. ‘’een wat machteloze poging tot werkelijke koorzang’’), in 1967 gaf Dameskoor Charlois een ‘’waardevolle bijdrage’’ en ‘’passend einde’’ aan een gevarieerd internationaal programma, in 1968 haalde het ‘’ongekend grote’’ en ‘’goed geschoolde’’ Rotterdams Dameskoor Zanglust ‘’een oud concoursstuk van stal’’ voor hun jubileumconcert. Het Heerlens Dameskoor programmeerde het in 1969 in een jubileumconcert (‘’kittig gezongen’’ maar ‘’er zou voller toonvorming moeten zijn’’).
Maar een antwoord op de essentiële vraag voor liefhebbers van het werk van Sluiter, waarom de zeer stadse, zeer katholieke Haarlemse heer na 300 jaar een tekst van een literair begaafde Eibergse dorpsdominee op muziek zette, is vooralsnog niet te geven.
Peter Sluiter Amsterdam, november 2024