Hilbrandt Boschma koos ‘onherkenbaar’ Sluitergezang

afb 1Hilbrandt Boschma en het door hem gepubliceerde eerste vers van Gezang 190, waar Sluiters naam aan is verbonden. Langs een omweg ook nog via het ‘hijgend hert’, dat bekend is uit Psalm 42.

Bijna vier eeuwen na de geboorte van Willem Sluiter levert onderzoek naar hem en zijn werk nog voortdurend mooie resultaten op. Nu komt er meer zicht op het vaak genoemde Gezang 190 van hem uit een oude hervormde bundel en hoe vreemd dit is bewerkt. De speurtocht begon op de site Delpher. Via evangelist en anti-militarist Hilbrandt Boschma[1] (1869-1954), die het eerste vers verkoos vanwege zijn band met “onzen eigen gelderschen Achterhoek”. In het volgende verhaal is zijn geschiedenis verweven met dit lied, dat de rode draad vormt. Maar er zijn ook allerlei interessante zijpaden. In die wereld bleef Sluiters stem klinken.

Bij de Ruurlose evangelist Hilbrandt Boschma, landelijk bekend geworden als antimilitarist en zowel een geliefd als omstreden spreker en schrijver, kwam Willem Sluiter in beeld met een gezang. Dit was vast mede te danken aan zijn nauwe band met de Achterhoekse schrijver Hendrik Willem Heuvel[2], die in boekvorm een portret publiceerde over deze dichter[3]. Het gekozen Gezang 190, uit een oude hervormde bundel, vraagt echter om een verhaal. Het was populair, maar is eveneens bestempeld als ‘onherkenbaar’ bewerkt.

1. WIE WAS HILBRANDT BOSCHMA?

Om te beginnen iets over de twee bevriend geraakte geestverwanten, die naast verschillen opmerkelijke overeenkomsten kenden. Net als Achterhoeker Heuvel in 1880 ging de Fries Boschma in 1882 naar internaat Ruimzicht in Doetinchem, een vooropleiding voor de theologiestudie, gericht op zonen uit weinig vermogende orthodoxe families. Beiden stopten er door heimwee vroegtijdig. Boschma werd daarna (waarschijnlijk uit armoede), in sterk contrast met wat in zijn latere leven voorop stond, tien jaar beroepsmilitair en bracht het tot de rang van sergeant. Aansluitend werd hij onderwijzer en hij schreef veel, net als Heuvel. In de strijd tegen drankmisbruik weerden beiden zich ferm door te ijveren voor geheelonthouding. Een verschil tussen hen was onder meer datvolkskunde en streekhistorie Heuvel sterk aan de Achterhoek bleven binden, terwijl Boschma steeds meer met antimilitarisme op de landelijke toer ging.

Als soldaat druk met letterkunde

Na zijn militaire opleiding in Kampen werd Boschma in 1886 als korporaal geplaatst in Breda, waar hij zich al vroeg inzette voor geheelonthouding. In het protestantse verenigingsleven van Breda ontwikkelde hij vaardigheden als lesgeven, vergaderen, verslagen maken en spreken in het openbaar. Kranten en tijdschriften plaatsten zijn ingezonden stukken, opstellen en verzen. Als soldaat heeft Boschma letterkunde bedreven. Fijntjes merkte biograaf Schravesande hierover op, dat zijn vaardigheid met de pen misschien die met de bajonet overtrof. Op achttienjarige leeftijd ondertekende korporaal Boschma zijn stukken met ‘Le Petit Corporal’, ooit de bijnaam van Napoleon Bonaparte. Op aandringen van een kapitein in Breda studeerde Boschma voor de onderwijzersakte. In 1895 werd hij in het Zuid-Hollandse Ouddorp tot onderwijzer benoemd.

Dol op gezangen

In het proefschrift van A.F. Schravesande uit 2021 over Boschma worden Sluiter noch Gezang 190 genoemd, maar wel komt eruit naar voren hoe hij hield van de bundel gezangen uit 1807. Als onderwijzer werd Boschma in Ouddorp mikpunt van de gereformeerden, vanwege een artikel van zijn hand in De Christelijke School, een weekblad voor christelijk onderwijs. In het antirevolutionaire dagblad De Standaard verscheen op 23 augustus 1897 in reactie hierop een ingezonden stuk van J. van der Laan uit Gouda, waarin hij met scherp afwijzende woorden als volgt (wat ingewikkeld) werd geciteerd: “Ge […] hebt dus tevergeefs op mijne instemming gehoopt, toen ge beweerdet, dat de Psalmen ver verheven waren boven de Gezangen. Dat ligt er maar aan, welke Psalm of welk Gezang het is. Er zijn ja, sommige Psalmen, die ik ver verheven acht boven sommige Gezangen, maar er zijn ook vele Gezangen, die ik ver verheven acht boven vele Psalmen.” 

afb 2Gezangboek uit 1807 en Gezang 190 hierin, waarvan werd gezegd, dat het een lied van Willem Sluiter was.

Dezelfde dag nog dat dit nummer van De Standaard Ouddorp bereikte, werd bij het schoolbestuur een aanklacht met eis tot ontslag tegen Boschma ingediend, waarschijnlijk door een gereformeerde ouder van een leerling. De aanklager vond dat Boschma de zekerheid ondermijnde die de school de ouders moest bieden en daarom als onderwijzer niet te handhaven was. Hierbij ging het om het zingen van de Evangelische Gezangen van de Hervormde Kerk en de berijmde Psalmen. Boschma werd niet ontslagen. Het schoolbestuur nam hem in bescherming.

Voorganger evangelisatievereniging in Ruurlo

In Ouddorp heeft Boschma verder gestudeerd voor het diploma godsdienstonderwijzer. In 1902 vertrok hij naar Meppel, waar hij eveneens onderwijzer werd, hoewel hij bleef proberen op godsdienstig vlak een betrekking te krijgen. Dit lukte een paar jaar later in Ruurlo, in de Achterhoek, waar de modern-vrijzinnig hervormden (de dorpskerk) met zo’n 2000 leden ruim in de meerderheid waren. De orthodoxe gelovigen in deze plaats organiseerden zich tot een aparte gemeenschap met ongeveer 140 leden, een ‘richtingsevangelisatie’, die samenkwam in een eigen kapel, aan de Barchemseweg. De Ruurlose Vereeniging tot Evangelisatie was, samen met zowat zestig andere ‘evangelisaties’ in het land, aangesloten bij de Bond voor Evangelisatiën in en ten bate van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Het doel van de Bond was om de Hervormde Kerk van dienst te zijn door de vrijzinnige richting binnen deze kerk te bestrijden. De voorganger van een evangelisatievereniging werd ‘evangelist’ genoemd. Hij moest in het bezit zijn van een akte godsdienstonderwijzer. Bij een spreekbeurt in Ruurlo in 1904 viel Boschma bij de orthodoxe deel van de hervormde gemeente in de smaak. Met algemene stemmen besloot de Vereniging van Evangelisatie hem per 1 januari 1905 als evangelist te benoemen, met vrije woning. Op zondag 5 februari werd hij officieel aangesteld.

1 Heuvel 2 Heuvel 3 Heuvel

H.W. Heuvel, met wie Boschma nauw bevriend raakte, publiceerde in 1919 Willem Sluyter van Eibergen.

Elk op hun eigen manier waren Heuvel (in de kerkenraad van de hervormde gemeente van Borculo) en Boschma kerkelijk actief. Ondanks forse kerkelijke verschillen kwamen ze juist langs die weg in zeer goed contact met elkaar. Aangenaam verrast werd Boschma in 1913 door een serie artikelen in De Hervorming, het blad van de vrijzinnige Protestantenbond, over de houding van de vrijzinnigen tegenover de orthodoxen. Schrijver was Borculoër H.W. Heuvel. In Ruurlo leek tussen de mensen van de kerk en de mensen van de kapel een eeuwige vete te bestaan. In Heuvels beschouwingen beluisterde Boschma eindelijk begrip voor de orthodoxen.

Het trof Boschma, dat er in de kerkelijke partijstrijd iemand was die probeerde om andersdenkenden te begrijpen in plaats van te veroordelen. Hij nodigde Heuvel uit. Op zaterdag 20 december 1913 wandelde ‘meester Heuvel’ van Borculo naar Ruurlo (ongeveer 6 km), waar hij uren met Boschma doorbracht. Het zou niet bij die ene wandeling en die ene zaterdag blijven, het was het begin van een vriendschap, tot het op betrekkelijk jonge leeftijd (61) overlijden van Heuvel. Boschma portretteerde hem een jaar later liefdevol in Meester Heuvel herdacht [4], dat hij samen met streekschrijver Hendrik Odink liet verschijnen.

2. BOSCHMA EN SLUITER

Landvolk verstond volgens Boschma poëzie

Sprak Heuvel ooit met Boschma over Willem Sluiter? Zijn dagboeknotities maken er geen melding van. Zijn boek over deze Achterhoekse dichter en dominee, Willem Sluyter[5] van Eibergen; Beelden uit het Achterhoeksche leven in de 17e eeuw, verscheen echter midden in de periode waarin ze veelvuldig onderling contact hadden, op 16 mei 1919. Het ligt voor de hand dat Boschma kennis nam van deze nieuwe publicatie van zijn grote vriend.

Een interessante parallel tussen Boschma en Sluiter is ook hun beider inzicht hoe moeilijk het is van een preek iets over te brengen dat de toehoorders bij blijft. Sluiter besefte als dominee dat het gesproken woord snel vervliegt. Daarom koos hij er voor met gedichten zijn boodschap te verduurzamen. Het lied had in Sluiters ogen nog meer voordelen boven het gesproken woord. Muziek kon het dieper in het hart laten doordringen. Een lied was bovendien door de eenvoudigen gemakkelijker uit het hoofd te leren.

Boschma, vertelt Schravesande, werkte zijn preken helemaal uit, maar in kortschrift, zodat een preek van dertig bladzijden op twee en een half vel postpapier paste. Steno bespaarde niet alleen papier maar ook tijd, die hij gebruikte om de preek van buiten te leren. Dat was voor hem de proef op de som. Kon hijzelf de toespraak niet onthouden, dan zou de luisteraar er ook niets van vasthouden, dacht hij. Het taalgebruik moest in zijn ogen ook goed verzorgd en dichterlijk zijn. Het landvolk van Ruurlo verstond volgens Boschma geen proza, maar wel poëzie, “want poëzie is de spreektaal der ziel”. Boschma heeft ook gedichten gepubliceerd.

Schermopname 4840 kay Schermopname 4840 kay b

Boschma publiceerde het aan Sluiter toegeschreven gezang in zijn maandblad Licht en Liefde en in het boek Het gouden oogenblik.

Enige jaren na het overlijden in 1926 van Heuvel publiceerde Boschma voor de eerste keer (voor zover bekend) het eerste vers van Gezang 190, waaraan de naam van Sluiter is verbonden. Hij liet het afdrukken in 1933 in het januarinummer van zijn maandblad Licht en Liefde. “Het is niet moeilijk in ons kerkboek een tusschenzang te vinden”, schreef hij, “ waarin dit heimweevol verlangen van de kinderen Gods wordt uitgesproken, maar waarom zouden we het naar alle kanten gaan zoeken, terwijl we het zoo vlak voor de hand hebben liggen. Hier in onze eigen Gelderschen Achterhoek heeft in vroeger jaren het lied weerklonken van den vromen Willem Sluyter, – toen hoorde men het, naar zijn eigen getuigenis, des avonds zoovaak in menige boerderij aanheffen – laat het dan ook nog eens in onze tijd aanheffen.” De woorden tussen streepjes in dit citaat onthullen dat Boschma meer van Sluiter had gelezen. Antimilitarisme verblindde hem ondertussen niet voor wat er in de wereld aan de hand was, bleek in datzelfde jaar 1933. Zo vergeleek hij de valse heiland Hitler met Jezus als heiland, probeerde hij het antisemitisme te ontraadselen en nam hij stelling tegen het nationaal-socialisme. Drie jaar later nam hij in zijn boek Het gouden oogenblik het Sluitergezang weer op, met dezelfde woorden vooraf.

Voordat hier nader wordt ingegaan op Sluiters gezang nog iets over het verhaal van Boschma, dat werd gepubliceerd onder de titel Vleugelen als eener duive, woorden ontleend aan het eerste vers van Psalm 55 uit de Bijbel. Het was duidelijk gericht op zijn eigen woon- en werkomgeving. Boschma had tegen de achtergrond van Sluiters werk en grote hemelverlangen, waar hij van op de hoogte moet zijn geweest, een prikkelende boodschap: “Het is een ijdel en ziekelijk bedrijf, den hemel te willen zoeken ergens daarginds tusschen de sterren van de Grooten Beer, of in een of ander zijstraatje van den grooten Melkweg. Gij zult den hemel moeten zoeken hier in het Rijkenberg, of in den Veldhoek, of in de Huurne, en als ge hem niet vinden kunt, dan zult ge hem óók niet kunnen vinden ergens tusschen ver-verwijderde sterrenbeelden. En dát is de groote opgave, waarvoor we hier staan.” Een opmerkelijk aansluiting met het verlangen van Sluiter, ondanks een andere blik, behield hij met een zin iets verderop in zijn stuk: “Voorts moeten we wel oppassen dat het verlangen naar een toekomstig heil ons niet de taak voor het heden over het hoofd doet zien.” Aan het slot van zijn artikel, dat net als bij Heuvel vaak bol stond van dichtregels, maar meer gekenmerkt door een preekachtige toon, stelde hij, dat wie hier op aarde de hemel niet heeft gevonden, er ook heel weinig kans op heeft die in het hiernamaals te vinden

3. SLUITER IN OUDE HERVORMDE BUNDEL

Naam Sluiter aan twee gezangen verbonden

Sinds 1 januari 1807 waren in de Nederlandsche Hervormde Kerk de Evangelische Gezangen in gebruik, samen een bundel van 192 liederen. Aan twee gezangen, 185 en 190, was de naam van Willem Sluiter verbonden en beide zijn bewerkt door Ah. van den Berg[6]. Een paar jaar nadat Boschma er een vers uit citeerde, verdwenen beide gezangen vrij geruisloos uit kerkelijk drukwerk. Ze werden niet overgenomen in de Hervormde Bundel 1938, de liedbundel Psalmen en Gezangen voor den Eeredienst voor de Nederlandse Hervormde Kerk. In liedboeken voor de kerken uit 1973 en 2013 zijn ze evenmin teruggekeerd.

“Sluiter heeft zijn liederen niet voor de kerkdienst geschreven [in kerken werden destijds alleen Psalmen gezongen], maar zij hebben door hun populariteit zeker bijgedragen tot de belangstelling voor het gebruik van gezangen in de eredienst”, stelde C. Blokland in 1965 in zijn proefschrift over Sluiter. Hendrick de Cock, de voorman van de Afscheiding van 1834, die uiteindelijk leidde tot het ontstaan van zelfstandige gereformeerde kerken naast de Nederlandse Hervormde Kerk, suggereerde al dat dankbaar gebruik werd gemaakt van onder andere Sluiters populariteit. De Cock verzette zich tegen de Evangelische Gezangen. Hij dacht dat van Sluiter en Van Lodenstein en andere dichters alleen maar liederen waren opgenomen om andere liederen gemakkelijker ingang te laten vinden. J. van den Akker, die in een artikel voor Documentatieblad Nadere Reformatie [7] publiceerde over de twee liederen van Sluiter vond het met De Cock vreemd, dat in een woord vooraf slechts vijf dichters werden genoemd, onder wie Van Lodenstein, Sluiter, Johannes Vollenhove, Van Alphen en Rutger Schutte. “Deze vijf dichters hadden maar 26 van de 190 gezangen op hun naam staan, waarvan alleen Van Alphen al 15.” Hun namen, stelde hij, zouden “dus wel gebruikt kunnen zijn om mensen over de drempel te halen”.

Ahasverus-van-den-Berg

Dominee en dichter Ahasuerus van den Berg (1733 -1807) heeft zich sterk ingespannen voor het bijeenbrengen begin 19e eeuw van de Evangelische Gezangen.

Ahasuerus (of: Ahasverus) van den Berg [8] (1733 -1807) was een der ijverigste leden[9] en voorzitter van de commissie, die deze Evangelische Gezangen begin 19e eeuw heeft bijeengebracht. Hij was predikant (in Bruchem, Barneveld en Arnhem) en dichter, en had een bijzondere belangstelling voor de psalmen en gezangen. Namens de provincie Gelderland was hij in 1773 lid van de commissie voor de nieuwe psalmberijming. Gezien Sluiters bekendheid is het niet vreemd, dat Van den Berg op zijn spoor kwam. Mogelijk heeft een andere dichtende dominee, Rutger Schutte (1708-1784), die grote invloed op hem uitoefende [10], nog extra interesse voor hem gewekt. Schutte was een zwager van Willem Sluiter jr. (getrouwd met zijn zuster Agneta), kleinzoon van de dichter en ruim een halve eeuw predikant in Rouveen. Deze kleinzoon verzorgde de Schakel van gezangen, een bloemlezing van geestelijke liederen, waarin Schutte op 25-jarige leeftijd debuteerde als dichter, met zeven gedichten.

Schermopname 5224 Schermopname 5225 Schermopname 5226

Sluiters lied ’t Hemelsch Jerusalem in de bundel Eibergsche Sang-Lust uit 1687.

5. ONDERZOEK NAAR SLUITERS GEZANGEN

Niet veel over van Jeruzalemlied

Gezang 185 is een bewerking van Gebedt tot Jesum, om versterkinge en vertroostinge in de uure des doots en Gezang 190 bestaat uit enkele strofen die verband houden met Sluiters ’t Hemelsch Jerusalem. Volgens Blokland zijn beide liederen zo bewerkt dat ze vrijwel

onherkenbaar zijn geworden. Hij rekende ’t Hemelsch Jerusalem tot de mooiste liederen van de bundel Eibergsche Sang-Lust.[11] Dr. G. van der Leeuw, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen, ging Blokland al voor met kritiek op Gezang 190. Hij schreef: “Maar Van den Berg heeft van het mooie Jeruzalemlied van den eibergenaar niet veel over gelaten en bij zijn bewerking er het ‘hijgen’ in gebracht!”[12]

Minder hard was het oordeel van de hiervoor genoemde Van den Akker. Hij onderzocht “in hoeverre de gedichten van Jodocus van Lodenstein en Willem Sluiter werkelijk ‘schandelijk verdraaid, verknoeid en verwrongen’ zijn” in die gezangenbundel, zoals De Cock stelde. Volgens Van den Akker waren de liederen niet echt verdraaid. En verknoeid vond hij te sterk uitgedrukt. In zijn ogen was er geen sprake van het moedwillig veranderen van de betekenis.

Stevige kritiek dus, maar anderzijds ook een mildere kijk. Dat roept dus om meer onderzoek. Mede omdat Gezang 190 eens populair was. Dan is prettig te weten hoeveel van Sluiter hierin doorklinkt.

Boschma was niet de enige die het overnam in een publicatie. Via de site Delpher is te zien dat dit is gedaan in verschillende bladen en boeken. De Amsterdammer, christelijk dagblad voor Nederland, opende in mei 1927 een herdenkingsverhaal over Willem Sluiter met de drie laatste regels van het eerste vers. Onder de titel Willem Sluyter. Een vergeten Achterhoeksche zanger bekende de redactie dat vergeten was op 22 maart van dat jaar aandacht te schenken aan het feit dat de dichter drie eeuwen hiervoor geboren werd. Waarschijnlijk was de schrijver van het stuk zich er niet van bewust, dat dit gezang een zeer vrije bewerking was van zijn dichtregels.

Soms werden regels van het gezang alleen gekozen om de tekst. Het in 1919 in Bandoeng verschenen boek Uit de duisternis tot het licht; Een verhaal uit de Soendalanden van C.J. Hoekendijk is hiervaneen voorbeeld. P.J. Risseeuw (1901-1968), van wie in het Nederlands Dagblad op 24 februari 1979 een aflevering werd gepubliceerd van het feuilleton Landverhuizers, heeft wellicht wel een vermoeden gehad van de herkomst. Hij was actief op het gebied van protestants-christelijke literatuur. Risseeuw liet een stervende man in zijn verhaal fluisterend aan een zoon vragen om het voorlezen van Gezang 190, kennelijk eens een bekend en geliefd lied. Opmerkelijk daarom dat niets bekend is van rumoer over het niet overnemen van dit lied in de nieuwere gezangbundel in de jaren dertig van de vorige eeuw.

Schermopname 5375

In een druk van de hervormde gezangenbundel uit 1884, te raadplegen via Google Books, staat Sluiters naam er met de hand bijgeschreven.

Weinig terug te vinden van lied ’t Hemelsch Jerusalem

Nauwkeurige vergelijking van Gezang 185 (Op den dood) met de woorden van Sluiters Gebedt tot Jesum, om versterkinge en vertroostinge in de uure des doots uit zijn Psalmen Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens leert snel, dat dit lied is bewerkt, maar herkenbaar is gebleven. Het telt acht in plaats van tien verzen, het negende en tiende zijn niet overgenomen en het achtste heeft de zesde plek gekregen. Veel woorden en veel complete regels zijn volledig overgenomen van het origineel. Hiervan is geen sprake in Gezang 190. Op het eerste gezicht is van Sluiters geprezen lied ’t Hemelsch Jerusalem vrijwel niets terug te vinden in Gezang 190, dat in het eerste van vier verzen (bij Sluiter zes) van tien regels gaat over het aardse tranendal en het verlangen hieruit te worden bevrijd. Terwijl Sluiter opent met een jubelzang op “Gods heil’ge stad boven”.

In de eerste regel van Gezang 190 staat direct het weinig voorkomende woord ‘ontbonden’ (vleesch), dat een keer is terug te vinden in een ander gezang (Heylige begeerte der Ziele, om ontbonden te zijn, opgenomen in de 1687 in verschenen bundel Gezangen van Heilige en Godtvruchtige stoffe) van Sluiter, die daarin de begeerte uit “saliglyk te mogen zijn ontbonden”, maar niet in zijn genoemde oorspronkelijke lied. Zorgvuldige herlezing van dit Sluiterlied met dat opmerkelijke woord brengt iets anders aan het licht. De eerste regel hiervan luidt: “Gelijk een hert dat schreeuwt na de waterstromen.” Een verwijzing naar bekende bijbelwoorden uit Psalm 42 en de oude berijmde versie hiervan. Met ‘hert’ in plaats van ‘hart’ uit Gezang 190. Het lijkt erop dat dat bewerker Van den Berg uit deze niet eerder genoemde bron putte – en zo dus toch nog iets meer Sluiter verwerkte dan de onderzoekers tot op heden traceerden.

In het tweede vers van ’t Hemelsch Jerusalem spreekt Sluiter de wens uit daar te wezen. Hiervan begint ook iets door te klinken in het tweede vers van de sterk bewerkte versie, met woorden over God die de tranen van mensen af zal drogen. Pas in het derde couplet van beide versies is er een bijna volledig gelijke regel, aan het begin. “Daar sal op ’t licht geen duisternis meer komen”, luidt die bij Sluiter. Alleen het woord ‘op’ is in de bewerking vervangen door ‘na’ en ‘sal’ kreeg als beginletter en z. De tweede en derde regel van beide verzen vertonen ook overeenkomsten. Verder is van Sluiters lied niets meer terug te lezen. De vier regels van het derde vers uit de bewerkte versie (De liefde geen verkoeling;/ Daar vreest de roem geen’ nijd,/ Daar kent men geen verwijt/ Van lage zelfsbedoeling”) verwijzen nog wel licht naar het origineel, maar kunnen naar mijn gevoel niet tippen aan Sluiters slotregels:

De liefde sonder listen,

De schoonheit zonder smet,

’t Genoegen zonder let,

De vrede zonder twisten.

Van de overige verzen is verder niets overgenomen.

Nog iets opmerkelijks: bij Gezang 190 is in de edities uit 1807 en 1868, die via Google Books gepubliceerd zijn, nergens de naam van Sluiter afgedrukt. Alleen in een exemplaar uit 1884 staat er W. Sluiter met de hand geschreven bij vermeld. Hoe kan het dan, dat zoveel mensen het lied en zijn naam wel in één adem noemden? Dit moet te danken zijn aan Sluiters enkele eeuwen aanhoudende populariteit, waaraan ook de opname van dit gezang is toegeschreven.

6. DUBBELE SLOTCONCLUSIE

Boschma landelijk bekend persoon

Dit verhaal begon met Hilbrandt Boschma. Hoe ging het verder met hem? Hij groeide landelijk door zijn antimilitarisme en zijn betrokkenheid bij onder andere de Vereniging Kerk en Vrede – mede door zijn uitspraken in 1924 ontstaan, met leden uit verschillende kerkgenootschappen, op basis van de overtuiging dat christendom en oorlog niet verenigbaar waren – uit tot een bekend persoon. Hij onderhield contacten met mensen, die nu nog niet zijn vergeten, zoals ds. Jan Buskes en de dichter Fedde Schurer. Beter is het nog iemand anders te noemen: Willem Banning, gezaghebbend religieus-socialist en eens vrijzinnig-hervormd predikant in Haarlo (tussen Borculo en Eibergen), vooraanstaand pacifist en partijbestuurder en medeoprichter van de PvdA.

Boschma en Banning deelden vele jaren van ervaring in de Achterhoek en bij de Woodbrookers in Barchem, een begin vorige eeuw ontstaan vormingscentrum, naar het voorbeeld van een centrum van Quakers op het landgoed Woodbrooke in Selly Oak nabij Birmingham in Engeland. In de woorden van Banning: “Wij weten beiden, zonder daarover romantisch of sentimenteel te willen doen, dat een band op de Kale Berg te Barchem gelegd meer betekent dan allerlei andere.” Op het in 1948 onder de titel Terug tot de levende Christus! verschenen slotnummer van het blad Licht en Liefde van Boschma, waarvan in boekvorm een uitgebreide heruitgave verscheen onder de titel Naar een nieuwe wereldorde, reageerde hij met een artikel in het blad Tijd en Taak [13], het orgaan van de Protestants Christelijke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid. Banning schetste hierin Boschma onder meer als een door en door gave natuur, een vrijbuiter, een individualist, in zijn kerkelijke richting als een vreemde eend gezien, die niet anders dan een ‘leerjongen van Christus’ wilde zijn. Maar Banning had ook bedenkingen. Hij meende dat zijn wijze vriend er op zeer belangrijke punten toch naast zat. Hij wilde niet zeggen dat Boschma de maatschappij niet kende: “Maar de zin en tragiek van het politieke leven, met de noodzaak van machtsvorming, de adel die er liggen kan in een compromis, heeft Boschma m.i. niet gezien. Wij hebben dus samen wel eens moeite met elkaar gehad.”

Ter afsluiting een dubbele conclusie. Bannings beschrijving van Boschma heeft bijna even weinig met Sluiter te maken als het eerste vers van Gezang 190. En net als de samenstellers van de hervormde gezangenbundel van 1807 noemde Boschma in de jaren dertig deze versregels vooral om hoe Sluiter na een paar eeuwen nog werd gewaardeerd.

 


[1] A. F. Schravesande, Hilbrandt Boschma (1869-1954), Nederlands-hervormd; academisch proefschrift. Amsterdam, 2021. De informatie over Boschma in dit artikel is ontleend aan dit proefschrift.

[2] Over de vriendschap van Hilbrandt Boschma met deze Achterhoekse schrijver verschijnt in een voor 2026 gepland herdenkingsboek over H.W. Heuvel een artikel van Kay Wils.

[3] H.W. Heuvel: Willem Sluyter van Eibergen; Beelden uit het Achterhoeksche leven in de 17e eeuw. Eibergen, 1919.

[4] Hilbrandt Boschma en Hendrik Odink: Meester Heuvel herdacht. Lochem, 1927.

[5] H.W. Heuvel schreef de naam van Sluiter met een y, in tegenstelling met biograaf C. Blokland, die in zijn proefschrift uit 1965 over deze dichter en dominee koos voor de letter i, in navolging van Sluiter zelf.

[6] Dr. A. W. Bronsveld: De Evangelische Gezangen, verzameld in de jaren 1803-1805, en in gebruik bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. Historisch-letterkundig onderzoek. Utrecht, 1917, p. 462-471 en p. 482-484.

[7] Documentatieblad Nadere Reformatie [7] (voorjaar 1995, 19e jaargang nr. 1).

[8] Zie Ahasuerus van den Berg op Wikipedia, via https://nl.wikipedia.org/wiki/Ahasuerus_van_den_Berg.

[9] Dr. A. W. Bronsveld: De Evangelische Gezangen, verzameld in de jaren 1803-1805, en in gebruik bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. Historisch-letterkundig onderzoek. Utrecht, 1917, p. 8.

[10] Dr. A. W. Bronsveld: De Evangelische Gezangen, verzameld in de jaren 1803-1805, en in gebruik bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. Historisch-letterkundig onderzoek. Utrecht, 1917, p. 9.

[11] Zie ook het artikel Hoe Sluiters liederen naklinken in kerken en elders op de site van het informatiepunt over Sluiter: (https://willemsluiter.nl/onderzoek/208-hoe-sluiters-gezangen-naklinken-in-kerken-en-elders).

[12]Dr. G. van der Leeuw, met medewerking van dr. K.Ph. Bernet Kempers: Beknopte geschiedenis van het kerklied. Groningen-Batavia, 1939.

[13] Tijd en Taak 47 (1948/49) No.10, 1.