Herwaardering van Heeroma bij herdenking in 1953

op .

Willem Sluiter kreeg in 1953, drie eeuwen na zijn aantreden als dominee in Eibergen, herwaardering als dichter. Van taal- en letterkundige dr. Klaas Heeroma, als dichter bekend onder de naam Muus Jacobse. Bekend is hoe hij Sluiters werk beoordeelde. Maar wat trok hem zo in deze 17e-eeuwse dichter? Het leven en werk van deze geleerde dichter Heeroma/Jacobse geven hierop een antwoord. Een paar overeenkomsten tussen hen vallen op.

 Schermopname 3396

Wie via Google zoekt naar afbeeldingen van Klaas Heeroma krijgt direct ook enkele belangrijke publicaties van hem in beeld, zoals De andere Reineart en Pro Patria (zie ook Dichtersverzet met Willem Sluiters Wilhelmus en engle-benden via https://willemsluiter.nl/onderzoek/181-dichtersverzet-met-willem-sluiters-wilhelmus-en-engle-benden)

Mede aan de hand van zijn lied over de leeuwerik werd Sluiter geprezen. Heeroma wees erop hoe Sluiter zich hierin tekende “in zijn vreugde over de vrije natuur, zijn zangdrift en zijn hemelverlangen”: “Zijn dichterschap is niet groot, maar het heeft in zijn beste ogenblikken de overtuigingskracht van het leeuwerikslied. De leeuwerik moet u zien en horen in zijn eigen ruimte, hoog in de lucht boven de velden van de Achterhoek.” Iets hiervoor in zijn herdenkingsrede stelde hij: “Sluiter heeft aan zijn Eibergse gemeente en aan de hele Achterhoek het hemelse perspectief van het zingen geopend.”

Uit streekhistorische sfeer

Lang heb ik gedacht dat de waardering van Heeroma voor Sluiter en aandacht voor hem mogelijk iets te maken hadden met zijn werk in Groningen, waar hij de eerste hoogleraar Nedersaksische taal- en letterkunde was. “Hij drong, wellicht mede hierdoor, diep door in de Achterhoek en het werk van Sluiter”, schreef ik in 2007 in mijn boek Willem Sluiter anno nu. Aansluitend merkte ik op dat Heeroma grote indruk maakte op Sluiterbiograaf C. Blokland. Die prees de ‘voortreffelijke karakteristiek’ van Sluiters persoon en werk in de rede die Heeroma uitsprak op 12 oktober 1953 in Eibergen. Met die rede, diverse artikelen en door in een bloemlezing ‘Protestantse Poëzie der 16de en 17de Eeuw’ enkele van diens gedichten op te nemen heeft Heeroma hem in zijn ogen uit de streekhistorische sfeer gehaald.

Bewaard in Sluiterarchief

De herdenkingsrede van Heeroma is opgenomen in het Sluiternummer van Archief (december 1954), tevens orgaan van oudheidkundige vereniging De Graafschap, waarvan een exemplaar wordt bewaard in het Sluiterarchief van Museum de Scheper in Eibergen. Daar liggen ook andere artikelen die verschenen rond die herdenking en een programma, waarop de Sluiterliederen zijn afgedrukt, die bij de gelegenheid werden gezongen.

DSC06068 klein

Artikel Gelders-Overijsselse Courant (GOC) met herdenkingsrede van prof.dr. Heeroma.

Twee dagen na de herdenkingsbijeenkomst werd in nieuwsblad Gelders-Overijselse Courant een fraaie samenvatting van de herdenkingsrede van Heeroma afgedrukt. Sluiterliefhebber Hendrik Odink was in die tijd medewerker van verschillende plaatselijke bladen. Het is waarschijnlijk dat het stuk via hem is gepubliceerd.

Op de dag van de herdenkingsbijeenkomst met de dichtende hoogleraar werd in hetzelfde blad al een artikel afgedrukt over een Sluiterherdenking op de voorafgaande zondag, waaraan de drie protestantse kerken in Eibergen medewerking verleenden.

DSC06069 klein

Verslag in Gelders-Overijsselse Courant van eerste Sluiterherdenking in 1953.

Wat boeide Heeroma zo in Sluiter?

Het was niet onbegrijpelijk dat Heeroma werd gevraagd om in Eibergen bij de herdenking te vertellen over de dichtende Achterhoekse dominee. Hij schreef artikelen over hem en nam in zijn bloemlezing uit 1940 al enkele van zijn gedichten op. Als dichter behoorde hij voor de Tweede Wereldoorlog zelf tot de kring van ‘jong-protestanten’. Vreemd is het dus niet dat hij Sluiters werk kende. Op zijn woorden van destijds is, voor zover bekend, nooit kritiek gekomen. Zeventig jaar na de herdenking dringt zich echter wel de vraag op waar zijn grote interesse voor Sluiter vandaan kwam. Wat boeide Heeroma wellicht, naast wetenschappelijke en dichterlijke belangstelling, zo in hem?

Voor een antwoord op deze vraag is het goed te rade te gaan bij Ad den Besten, dichteressayist en uitgever van poëzie, die met een poëziereeks een springplank bood aan de vernieuwende Beweging van Vijftig in de Nederlandse poëzie. Net als Heeroma is hij bekend als dichter voor het Liedboek van de kerken. Hij stelde de bundel Het oneindige verlangen, met gedichten en liederen van Muus Jacobse, samen en schreef er een Ten geleide voor. “Niet bepaald ‘volks’ van signatuur zijn zijn gedichten, maar ze moeten wel zijn geboren uit het verlangen, door ieder te worden verstaan”, schreef hij. Sluiter wilde eveneens graag begrepen worden.

Volgens Den Besten is het ‘dichterschap in de gemeente’ de gemeenschappelijke droom van het dubbel-wezen K.H. Heeroma – Muus Jacobse, de essayist én de dichter, gebleven. Heerma was, stelde hij, met de droom, de hoop, het ‘oneindige verlangen’ dat hem bezielde, geen wereldvreemde dromer. Hij zag dat in de poëzie van Heeroma het hemelse in de wereld is geaard. Hoe goed ze hierin op elkaar aansloten blijkt uit de opmerking van Heeroma, dat Sluiter wel degelijk oog had voor de realiteit: “Hij ziet de mestvaalten voor de huizen en weet dat hij bemodderde schoenen krijgt als hij door Eibergen wandelt. Maar dat buitenleven is open naar de hemel.”

Diep geraakt door overlijden zoontje

Heeroma vond de Klaagh- en Troost-reden over de Doot van syn huisvrouw (Margaretha Hoornaerts) ‘het aandoenlijkste gedicht dat Sluiter ooit heeft geschreven’: “Wie hem wil liefhebben, moet hem zien in zijn liefde. Voor zijn mystieke schrijvers. Voor het Achterhoekse landschap, voor zijn gemeente Eibergen, maar vooral voor zijn vrouw. Hij heeft, blijkbaar later, zijn lange herdenkingsgedicht nog eens samengevat in een beknopt grafschrift en daarin staat één strofe die U nooit meer vergeet en waarvan U in de 17de-eeuwse literatuur niet gemakkelijk de weerga in directheid vindt:

Sy was een jonge Vrouw, van vier- en twintig jaren,

In ’t groeyen van haar jeugd, in ’t bloeyen van ons Echt.

Sy heeft my onverwacht, en haest adieu gesegt,

Na ’t tweede Houw’lijks jaer, en na haer tweede baren.

Muus JacobseHij was maar een klein talentje, Sluiter, maar al was het nergens anders om, dan verdiende hij nog, na driehonderd jaar, herdacht te worden, omdat hij in zijn eenvoudige menselijkheid deze regels heeft gevonden.”

Later las ik hoe Heeroma zelf diep geraakt werd door het plotseling overlijden in 1946 van zijn tweejarige zoontje Anno, over wie hij zeker 25 gedichten heeft geschreven. Dichter en schrijver Hans Werkman, die ook vaak aandacht schonk aan Sluiter, heeft hierover in 2007 geschreven in literair tijdschrift Liter. Hij nam in zijn stuk de volgende dichtregels van hem op: 

Denk aan mijn kleine zoon,

Die nog niet praten kon.

Waar is hij heengegaan,

Slapend onder zijn naam?

Zult gij hem leren zingen, God?

 

Illustratie: deel collage van boek over K. Heeroma en portret van Willem Sluiter.

Bij die regels sluit goed aan dat deze dichter over Sluiter zei dat hij liederen is gaan schrijven omdat hij zoveel van zingen hield: “Voor hem was de hemel niet zozeer een dans, als wel een zang.”

Er is nog een overeenkomst, die aandacht verdient. Geen van beiden werd gezien als groot dichter. Het artikel van Den Besten eindigt met het gedicht Pars pro toto waarin Muus Jacobse de kleinheid van zijn eigen dichterschap beklaagt. Hierin staan de prachtige regels:

– Een regel of een enkel woord misschien –,

sterker dan ik en los van mijn gebreken.

Arend J. Heideman, Gelselaar, oktober 2023