Wat Willem Sluiter lang aantrekkelijk hield en houdt
Weekblad De Boerderij (collage hierboven) drukte midden jaren vijftig ook dichtregels af van Willem Sluiter, uit zijn leeuwerikslied en uit een in 1687 van hem verschenen gezang, waarvan het eerste vers rechts is afgebeeld.
Het werk van dichter Willem Sluiter was tot in de jaren zestig van de vorige eeuw nog populairder dan lang werd gedacht. Via internet komt dit steeds sterker aan het licht. Dit roept om uitgebreid nieuw onderzoek, ook in vergelijking met andere dichters. Meer studie waard zijn ook de vragen: wat hield en houdt Sluiter zo lang aantrekkelijk voor burgers, boeren, arbeiders, natuurliefhebbers en kerkmensen, in hoeverre en waardoor nam de belangstelling af?
Zoeken naar sporen van Sluiters nalatenschap via Delpher en langs andere digitale wegen heeft in de afgelopen jaren al veel publicaties opgeleverd, over bloemlezingen met regels van hem en een groot aantal berichten in zeer verschillende kranten en tijdschriften, verspreid over Nederland. Om nog een keer een beeld hiervan te geven in dit stuk een klein overzicht, niet compleet dus, meer een bonte verzameling, die een goede indruk geeft.
Voor bewoners platteland
Dat in kerkelijke bladen dichtregels van dominee Sluiter te vinden zijn, is geen verrassing. In 1956 en 1957 prijkten ze echter in in de rubriek Lezen… en ter harte nemen! Van weekblad De Boerderij. Naast de beginregels van zijn bekende leeuwerikslied kregen lezers vier regels onder ogen van een lied uit zijn in 1687 verschenen bundel Gezangen van Heilige en Godvruchtige stoffe, beginnend met “Niemand kan gelijk twee heeren”. De oorspronkelijke titel Christus waerschouwinge voor onnutte sorge en gierigheyd en de verwijzing naar de bijbeltekst uit Mattheüs 6: 24 ontbraken. Evenmin werd duidelijk of bij het blad een Sluiterliefhebber deze rubriek vulde, maar woorden van de dichter waren kennelijk voldoende aantrekkelijk om er twee jaar achtereen een aantal voor bewoners van het platteland van af te drukken.
Het niet-kerkelijke nieuws- en advertentieblad De Graafschapbode, ook van de Doetinchemse uitgever C. Misset, ging op 6 janauri 1900 een nieuwe eeuw met dichtregels van Sluiter als afsluiting van het hoofdartikel, het zevende vers van zijn Nieuw-Jaer Gezang: “Laet uw geest tot ons genaken,/ Op dat gy ons allegaer/ Mag tot nieuwe schepsels maken/ In dit nieuw-begonnen jaer./ Dat het oude gantsch verdwijn,/ En het alles nieuw mag zijn.”
Eenvoud, gevoel en schoonmaakellende
Wat Sluiters werk aantrekkelijkheid maakte, onthulde het Gereformeerd jongelingsblad wellicht op de eerste dag van 1892 in een tweede artikel van A.M. Molenaar over deze dichter. Beknopt schreef hij ter inleiding op enkele gedichten van Sluiter (en hij herhaalde dit aan het slot breedsprakiger): “Deze proeven zullen doen zien, zooals ik een het slot van mijn eerste artikel schreef, dat al nemen zijne gedichten geene hooge vlucht, zij zich door eenvoud en gevoel kenmerken.” Naast regels uit Buiten-Leven en verzen uit Sluiters liederen over de leeuwerik en de nachtegaal publiceerde hij van hem ook enkele coupletten van Vroolijke Oogst-tijt uit de bundel Eibergsche Sang-Lust.
Al eerder is op dit informatiepunt gepubliceerd over Sluiters gewaardeerde advies bij schoonmaakellende, om deze taak wat lichter op te vatten. Zie Gebruikspoëzie onthult Sluiters reikwijdte. Joh. Eversberg greep op 24 april 1917 in de Haagsche Vrouwenkroniek, weekblad voor de ontwikkelde vrouw, op basis van Sluiters pleidooi de kans aan vooral de ergernis onder mannen over de schoonmaak te belichten en te voorkomen. Daartoe vroeg hij huisvrouwen schoon te maken met mate en overleg. Sluiter zelf bezong na het overlijden van zijn jonge vrouw zijn sobere levensstijl en was niet bang was voor een stofje. De Graafschapbode, hiervoor al genoemd, belichtte de woorden van Sluiter op 21 maart 1930 ook uitvoerig in een stukje over de schoonmaak, maar onthield zich van commentaar.
In de Achterhoek verscheen naast het Doetinchemse blad ook het christelijk krantje De Graafschapper/De Nieuwe Aaltensche Courant, dat ook graag gedichten/liederen van dichters uit de eigen kring afdrukte. Zo sierden alle negen coupletten van Sluiters gezang De schrik van Gods toorn (klik op de titel om het te lezen) op 17 november 1925 de voorpagina.
Sluiterlied uit Spreuken voor arbeiders
Een geheel ander blad, Toenadering, Orgaan van den Nederl. Bond van Christelijke Fabrieks- en Transportarbeiders, kwamen Sluiterregels ook van pas. Het publiceerde op 12 september 1931 de vier verzen van het Sluitergedicht ‘k Begeer van U, mijn God (klik op de titel om het te lezen) uit de bundel Eibergsche Sang-Lust. Hiermee werd het voorpaginaverhaal Agur’s bede afgesloten, net als Sluiters gedicht gebaseerd op de verzen 8b en 9 uit hoofdstuk 30 van het bijbelboek Spreuken.
Volgens deze beschouwing was er voor het sociale leven lering uit te trekken: Agur wilde geen armoede of rijkdom, maar vroeg om “het brood mijns bescheiden deels”. De auteur stelde, dat het draaide om “juist zooveel als we noodig hebben”. Hij was er blij mee dat in een recente nieuwe vertaling destijds van de Bijbel “spijzig mij met mijn toereikend deel” stond. In zijn ogen was het zeker geen materialistisch gebed, omdat Agur een verband zag tussen de stoffelijke dingen die hij vroeg en het geestelijke leven. Onderstreept werd dat de christelijke vakbeweging zo “in de Schiftuurlijke lijn” opereerde. Sluiter werd aansluitend als “Eibergschen volksdichter” aangekondigd, ook te begrijpen dus voor arbeiders.
Bossen en natuur in de Achterhoek
Het antirevolutionaire dagblad De Standaard kon op zijn beurt op zaterdag 12 april 1930 weer goed uit de voeten met vier regels uit Sluiters Buiten-Leven:
Een artikel over bossen in een serie over Brokjes uit Gelre’s verleden werd hiermee geopend. In herinnering werd gebracht Sluiters afkeer van de stad en liefde voor het buitenleven, “waar de ziel meer in contact kwam met den Eeuwige”. De dichter zag dit inderdaad zo en de natuur klinkt helder door in zijn woorden.
Vreemd is het dan ook niet, dat Amoeba, Officieel Orgaan van den Nederlandschen Bond voor Natuurstudie, in september 1926 onder de titel Van schoone dagen in ’t Achterhoeksche land Sluiters bekendste dichtregels (Waer iemant duisent vreugden soek,/ Mijn vreugt is in dees’ achter-hoek)citeerde, al werd daarin zoals zo vaak dees’ achter-hoek, waar Sluiter waarschijnlijk zijn eigen directe omgeving mee bedoelde, verward met de streeknaam Achterhoek. Volgens het blad zouden jongens en meisjes die hadden gekampeerd in Kotten bij Winterswijk het de Eibergse dominee na kunnen zeggen. Jaren later, in de 40e jaargang van het blad, op 1 april 1964, werden de gevleugelde woorden opnieuw afgedrukt, met de oproep te genieten van de naastgelegen buurtschap Woold en hierbij deze regels van de Eibergse dominee te gedenken.
In kerkelijk weekblad bij herhaling
Bekend was al dat werk van Sluiter nog lang heeft nageklonken via kerstliederen (zie Naam van Willem Sluiter licht nog lang op bij kerstliederen). Het Friesch Dagblad trakteerde de lezers aan de vooravond van Kerstmis 1935 op Sluiters bekende kerstlied Komt, laet ons met den herders gaen. Volgens de inleidende woorden was de dichter geen onbekende in “sommige huizen, waar vader [!!] nog de oude schrijvers in eere houdt en waar op den boekenhanger nog werken prijken uit de 17e en de 18e eeuw”.
Op 23 maart 1945 verschenen veel zuidelijker, in al bevrijd en overwegend rooms-katholiek gebied, in het Dagblad voor Oss en omstreken “De Sirene” acht van de tien verzen van Sluiters gedicht Kruysiging (bij hem Overdenckinge van Christus Lijden). Mogelijk – afgaande op de titel en de geselecteerde verzen – overgenomen uit een in 1938 verschenen bloemlezing van Gabriël Smit, gepresenteerd als Het lijden Christi in de Nederlandsche poëzie.
Hervormd Weekblad; De Gereformeerde Kerk publiceerde op 21 december 1950 vier van de negen verzen van het lied met de beginregel Zyt wellekom, o Magtigh Koningh! uit zijn gezangVan Christus heylsame en blijde geboorte. Twee jaar later drukte het blad met Kerstmis weer een Sluiterlied af op de voorpagina: Blijdschap en lof over de menschwording Jesu Christi. Onder de titel Vermaninge tot blydschap ende lof over die heylsame Geboorte ende Mensch-werdinge Jesu Christistaat het in SluitersPsalmen, Lof-Sangen ende Geestelike Liedekensuit 1661. Het blad blonk, weten we achteraf, via Delpher, uit in herhalingen binnen een paar jaar; was de redactie kort van geheugen, of bleef het lied daar juist zeer sterk aanwezig? Het eerstgenoemde lied stond met Kerstmis 1955 weer op de voorpagina en het tweede in 1957.
Onder de titel Gereformeerde Kerk in 1918, maar net als het Hervormd Weekblad onder redactie van het Comité ter verspreiding van de beginselen der Confessioneele Vereeniging, werden van Sluiter vijf van de zeven verzen van het passielied Toevlucht tot den gekruyschten Jesum afgedrukt op de voorpagina, naast dichtregels van Rhijnvis Feith en Da Costa.
Ook op andere wijze schonk het blad aandacht aan Sluiters werk. A. Oliemans uit Noordlaren citeerde in september 1954 enkele regels uit het gedicht dat bij hem de titel Onrust kreeg, gezang Onrust en ongestadigheid van 's menschen hertevan Sluiter. Oliemans voelde zich, net als vele anderen die uit deze bron putten, kennelijk gedwongen op te merken dat Sluiter geen grote was in de woordkunst. “(…) maar hier is een mens aan het woord met zelfkennis”, voegde hij er in hetzelfde spoor direct aan toe. In dezelfde geest lieten zich meer mensen uit en onthulden zo mede iets van Sluiters onweerstaanbare aantrekkingskracht.
Ook in religieus-socialistisch weekblad
In christelijke kranten en tijdschriften met een behoudend karakter waren jaren geleden regelmatig dichtregels van Sluiter te vinden (niet vreemd dus, dat de afname van het aantal uitgaven in deze sector invloed heeft op eens prominent aanwezige poëzie). Opmerkelijker is het dat Sluiters naam ook in het religieus-socialistisch weekblad Tijd en Taak verscheen. Onder de titel Opstanding bracht het blad in de paastijd van 1951, op 24 maart, dichtregels van Sluiters gezang Vrolijcke verrijsenis van onsen Heere Jesus Christus, vier van de dertien verzen: de nummers 3, 5, 7 en 10.
Sluiter werd in Tijd en Taak van 21 mei 1955 opnieuw genoemd, naar aanleiding van de verschijning van het boek Religieuze poëzie der Nederlanden van Michel van de Plas. Pijnlijk werd in dit boek bij de poëzie van de 17e eeuw Sluiter gemist, door J.G.B. (vrijwel zeker redacteur dr. J.G. Bomhoff). Hij constateerde in het algemeen een “een onrechtvaardige miskenning van poëzie van protestantse huize: Allard Pierson, De Genestet enz. een miskenning die typisch is voor de humanistische en r.k. literatuurbeschouwing”.
Een grote sprong aan het slot van dit verhaal nog weer, van de Achterhoek en landelijk en politiek getinte stukken naar Eilanden-Nieuws, een christelijk streekblad op gereformeerde grondslag voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Het blad voerde in de vaste rubriek In het zicht van de Lange Jan (verwijzing naar de Abdijtoren van Middelburg) op 30 december 1966 zes regels op uit Sluiters Eibergsche Sang-Lust, uit het vijfde couplet van Men behoort meer te sorgen, hoe men in den Hemel, dan door de werelt, komen sal:
Graag meer onderzoek
Wat valt op na het losjes vergaren van Sluiterregels? Deze dichter was na een paar eeuwen bekend en geliefd om veel meer dan twee regels. Wie iets uit zijn werk overnam moet dit of zeer goed hebben gekend, of vanwege zijn bekendheid naar iets hebben gezocht wat aansprak of goed paste.
Bij het lezen van dichtregels van Sluiter in zeer uiteenlopende kranten en tijdschriften dringen zich allerlei vragen op en prikkelend element is zeker, dat, anders dan verwacht, deze dichter verder reikte dan lang werd gedacht.
Graag meer onderzoek. Afgezien van zijn bekendste en meestal veel te ruim geïnterpreteerde regels over dees’ achter-hoek, is na de jaren zestig niet veel meer gedrukt van wat uit Sluiters pen voortkwam. Is deze indruk juist? Kampen andere dichters met een vergelijkbare neergang? Hebben dichtregels in publicaties te lijden gehad onder eerst de opkomst van de televisie en later het internet en nieuwe media?
Naast algemene factoren moet voor het afnemend weergeven van Sluiters werk, een dominee, die meer stichter dan dichter wilde zijn, uiteraard worden gedacht aan de invloed van grote veranderingen en sterk verminderde kerkelijke en religieuze interesse.
Het laatste woord is er echter zeker nog niet over geschreven.
Arend J. Heideman Gelselaar, voorjaar 2025