Lezing Gert Oosterom: Wech nu met all’ onkuisch gesank

IMG 6509 k bewerkt-1Gert Oosterom tijdens zijn lezing bij de opening van de expositie over Willlem Sluiter en zijn werk in de Vrije Universiteit Amsterdam, waarbij hij ook liederen van deze dichter zong. Foto: Henk Oltvoort. 

door Gert Oosterom

(Deze auteur uit Gouderak verdiept zich al vele jaren in de liederen van Willem Sluiter en zingt die nog vrijwel dagelijks. Bij de opening op 1 december 2023 van de expositie over deze dichter in de Vrije Universiteit Amsterdam gaf hij onderstaande lezing, waarin hij ook zong (zie videobeelden).

Wech nu met all’ onkuisch gesank.

Wy kennen ’t ware vreugt geklank

Waardoor wy ons soo hertlik meugen

In ’s Heeren heil’gen Naam verheugen.

Zo begint het laatste lied in Eibergsche Sang-Lust (ESL), het tweede zangboek van ds. Willem Sluiter.

Dat Sluiter deze bundel eindigt met dit lied is niet zomaar gedaan.

Volgens het vermoeden van dr. C. Blokland in zijn proefschrift viel het Sluiter op dat, wanneer hij door zijn gemeente wandelde, de wereldlijke liedjes zo populair waren. “Uit vele huizen hoorde hij ze klinken”, aldus Blokland. “Misschien heeft hij toen het plan opgevat, hier iets tegenover te stellen: het geestelijk lied.”

Toen Sluiter in 1653 intrede deed in de Eibergse gemeente was dat niet de keus van de gemeente geweest. Nee, zij hadden liever de zoon van de oude dominee Rumphius in zijn vaders plaats op de kansel gezien. Maar helaas, graaf Otto van Limburg Styrum had nu eenmaal het collatierecht (recht van benoeming) en hij wilde graag Sluiter de predikantsplaats vergeven. En zo geschiedde. Daarom ging Sluiter uiterst voorzichtig te werk.

In 1661 debuteerde hij met de bundel Psalmen, Lofsangen ende Geestelike Liedekens, dat 97 liederen bevat. 50 liederen kregen een muzieknotatie én, wat de bundel extra interessant maakt, tevens een becijferde bas voor continuo-begeleiding. In het voorwoord in dit liedboek, de Noodige onderwysinge en vermaninge aen den Christelike Sanger ende Leser, schrijft hij onder andere dat hij

‘op dese selve Ghesangen ook wel konnen aenwijsen enighe Sang-wijsen, die op bekende wereltsche liederen van dieselve Dicht-mate gepast zijn; maer hebbe liever, om daer mede geen aenstoot te geven, willen uytkiesen de gewoonlikste eeniger geestelike liederen en voornamelik eeniger Psalmen…’

Hij geeft inderdaad geen aanwijzing boven de liederen om een wereldlijk lied als melodiealternatief te gebruiken, maar stilzwijgend heeft hij er toch een aantal in laten afdrukken.

Lied 35 heeft bijvoorbeeld geen aanwijzing op welke melodie het te zingen is en ook niet hoe de afgedrukte melodie heet. In de tweede editie (1681) wordt het wel vermeld. Deze editie heeft dan ook geen notenschrift. De melodie is van de Tweede Carileen. Op deze wijs werd in de 17e eeuw het populaire dansliedje ‘Spoeyt u voetjes’ gezongen! Dat zal Sluiter ook wel geweten hebben.

Ik denk dat Sluiter dit dan ook met opzet heeft gedaan. Het lied heeft als titel: ‘De werelt heeft geen ware rust noch geluksaligheyt’. Het is een ernstige waarschuwing om de wereld niet lief te hebben.

Sluiter wist dat de wereldse mens de melodie zou herkennen en dan wordt men onverwachts geconfronteerd met een ernstige waarschuwing.

(Het is een beetje te vergelijken met de Souterliedekens, de oude psalmberijming uit 1540. De melodieën waren ook van wereldlijke liedjes. Als men op straat deze bekende melodieën hoorde zingen in de huiskamer, was dat niet verdacht. Maar er werden wel ketterse/reformatorische teksten gezongen).

In dit lied wordt alles wat de wereld te bieden heeft vergeleken bij vergankelijke en broze voorwerpen, zoals een mooi glas. Hoe mooi het ook is, als je het laat vallen is het kapot en heb je er niets meer aan. Of de wereld wordt vergeleken bij een rietstengel. Vanbuiten is het stevig, het lijkt heel wat. Maar vanbinnen is het hol, heeft het niets. De wereld lijkt mooi, maar het is heel betrekkelijk.

Het 4e couplet geeft het alternatief voor de wereld: Heft uw oog omhoog, naar de Hemelstad. Daar is eeuwige vreugde. Een vreugde en blijdschap die al onze verwachting en voorstelbaarheid overtreft.

In het lied dat hierop volgt wordt dit breder uitgewerkt. Het heet dan ook ‘Begeerte na het Hemelsche Jerusalem’.

Omdat ik vaak thuis bij het clavecimbel Sluiterliederen zing, hetzij alleen of met andere gezinsleden, is mij gevraagd om vanmiddag hier ook enkele liederen te zingen. Noodgedwongen à capella, omdat mijn clavecimbel te groot is om mee te nemen en in deze ruimte geen ander klavierinstrument aanwezig is. Ik ben geen geschoolde zanger, maar ik troost me met de gedachte dat Sluiter ze in de eerste plaats dichtte voor zijn eenvoudige gemeenteleden. Het ging hem niet in de eerste plaats om een mooie stem, maar om te zingen met het hart!

Ik zing voor u Lied 35 uit de Psalmen, Lof-sangen ende Geestelike Liedekens. Dit lied heeft dus als titel ’De werelt heeft geen ware rust noch geluksaligheyt’. Het heeft 4 coupletten.  

 Schermopname 3844

Deze eerste bundel heeft blijkbaar een positief effect gekregen op de Eibergse gemeente. In het voorwoord van Eibergsche Sang-Lust zegt Sluiter dat hij gemerkt heeft dat zijn bundel (PLG) en de Sterf-gesangen[1] de meeste vrucht en stichting gegeven hebben, zodat ze in en rond Eibergen een bijzondere zanglust hebben verwekt. Hij mocht tevreden vaststellen dat door zijn geestelijke liederen de lichtvaardige en ontuchtige liederen zo goed als niet meer gezongen werden. Dat was de predikant uiteraard tot grote blijdschap. Dit wil hij belonen door een liedbundeltje samen te stellen speciaal voor de Eibergse gemeente. Vandaar de naam Eibergsche Sang-Lust. Deze bundel bevat 40 liederen. Ook in deze bundel, net als in de eerste, zijn veel liederen voor dagelijks gebruik, zoals een morgenlied (een morgengebed in de vorm van een lied) lied voor het eten, na het eten, als je op reis gaat, een avondlied, een lied voor je naar de kerk gaat, een lied als je uit de kerk weer thuis komt, en noem maar op.

Zo staat er ook een lied in dat typisch een onderwerp voor Sluiter is: Eensaamheit, en gemeensaamheit met Christus. Dit thema doortrok het hele leven van Sluiter. Hij deed, naast het werk van een dorpspredikant, niets liever dan eenzaam met God verkeren, hetzij in het veld langs de Berkel of in een kamer in zijn huis. In zijn bundels Buiten-Leven en Eensaem Huis- en Winter-Leven beschrijft hij de vreugde die hij hierin vindt. Hij geeft ook een mooie vergelijking. Zoals een verliefd stelletje graag samen alleen is, dat niemand ze hoort of ziet, zo is Sluiter graag met zijn God alleen om samenspraak te houden. Later zou ook zijn Utrechtse vriend ds. Jodocus van Lodensteyn (1620-1677) over dit onderwerp een lied schrijven met als refrein: O heilig eensaem! Met God gemeensaem! Duire dat vrij eeuwen lang.

Ik ga lied 38 uit Eybergsche Sang-Lust voor u zingen: Eensaamheit, en gemeensaamheit met Christus. Het heeft 9 coupletten.

-       

Schermopname 3845

Wat blijkt hieruit zijn kinderlijke Godsvreze en zijn liefde tot Christus. Hij had niets liever dan Christus in zijn hart. En dat is ook genoeg. Dan heb je een rijkdom die nooit vergaat en niemand je kan afpakken. Dan heeft de wereld niets maar dan ook niets te bieden. Die liefde van Christus gaat mee de eeuwigheid in om Hem daar voor eeuwig de lof, eer en aanbidding toe te brengen. Wat heeft Sluiter deze liefde mogen uitdragen aan zijn gemeenteleden, maar ook aan een ieder die zijn liederen ook nu in deze tijd nog lezen en zingen mogen. Dan is Sluiter nog hoogst actueel, want wat in Sluiters tijd nodig was, namelijk de persoonlijke kennis van Christus in je hart, dat is nu ook nog steeds van node. Er gaat nog steeds een waarschuwende prediking uit van zijn liederen.

En dan kom ik weer terug op het lied die ik citeerde aan het begin van mijn betoog: Wech nu met all’onkuisch gesank. Nu we dus doormiddel van Psalmen, Lof-sangen ende Geestelike Liedekens én de bundel Eybergsche Sang-Lust de ware blijdschap kennen, laten we dan de wereldse liederen weg doen en ze nooit meer zingen.

[1]Sluiter zal hiermee de 10 liederen die te vinden zijn in Christelike Doodts-Betrachting (1667) bedoelen. Het zou kunnen dat hij ook de liederen over het sterven erbij betrekt die te vinden zijn in PLG, nrs. 91 – 96. Ook in latere bundels komen sterf-gezangen voor. Wellicht heeft hij deze in handschrift onder zijn gemeenteleden verspreidt.