Quaade nabuer brengt Sluiter in beklaaglijke ballingschap tot goets
Rembrandt van Rijn schilderde in 1630, toen Willem Sluiter nog een kind was, al Jeremia treurend over de verwoesting van Jeruzalem.
Voor het verhaal over Willem Sluiters vlucht in 1672 hoeven we ons er eens niet over te beklagen dat de dichter zelf de enige bron is. Hij schreef/dichtte juist helemaal niet over of iemand hem waarschuwde. Nu worstelen we met wat waar is, met overleveringen ook in geromantiseerde vorm. Interessanter is dat in zijn overwegend tijdloze poëzie het rampjaar een verandering bracht.
door Arend J. Heideman
(Dit artikel verscheen eerder in Old Ni-js, 36e jaargang nr. 101, maart 2022).
Wat betreft zijn vlucht heeft gelukkig ook streekhistoricus Hendrik Odink zich hierin verdiept. Toch enig houvast. Net als bij de landelijke auteur M.A. Amshoff, die in 1839 waarschijnlijk uit een welingelichte bron putte.
De voorgeschiedenis staat volledig in het teken van voor Sluiters doen scherpe regels. In de dertig regels vol woordspelingen van zijn puntdicht Op de MIS-geloovige MISSE komt 43 keer het woord mis voor. Hij repte er ook in van ‘MISSELIKKE Papen’. Voor Odink stond vast: “Sluiter was dan, mee ten gevolge van zijn gedichtje, andermaal banneling.”
Leed bleef de in Neede in 1627 geboren Sluiter, die in 1653 predikant werd in Eibergen, niet bespaard. In 1664 overleed zijn nog jonge vrouw, binnen een maand na de geboorte van hun tweede kind. Een jaar later moest hij vluchten voor het leger van Bommenberend. In 1666 kon Sluiter pas terugkeren.
Al eind 1671 uitte Sluiter vrees voor een nieuwe oorlog. Aan zijn vriend en collega (ook predikant en dichter) Joannes Vollenhove schreef hij hoe hij zijn twee kinderen, een dochter van acht en een zoon van zeven jaar, naar Deventer gezonden had. Zijn boeken had hij sedert zijn laatste vlucht nooit meer op hun plaats gehad. Hij zinspeelde op de mogelijkheid van een beroep naar een wat veiliger plaats. Dat zou hij graag aannemen.
Herman Schepers (1935-2019) is niet alleen de grondlegger van een zeer grote collectie van Sluiters werk in Museum de Scheper in Eibergen, maar was ook betrokken bij het aanbrengen in 2013 van een door beeldhouwer Anton ter Braak vervaardigde plaquette in de Grote of Sint Michaelskerk in Zwolle, waar de dichter is begraven. (Foto: Maarten Zeehandelaar)
Telkens als op de schopstoel
De openingszinnen uit deze op 11 november 1671 geschreven brief van Sluiter geven een helder beeld van zijn situatie. Hij schreef: “Wat zou mijn Eibergsch Buiten-Leven mij vermakelijk zijn, indien onse Kerspel maar soo vrij van de vreese der oorlog ende vijanden waar, als de dorpen omtrent ‘s Gravenhage! maar wij hebben een quaade nabuer aan den Bisschop van Munster, die al wederom groote toerusting maakt, en doch nimmer rusten kan, soo dat wij hier nu telkens als op de schopstoel zitten.”
Uit het oprukken van de Frans-Keuls-Munsterse legers in het voorjaar van 1672 bleek hoezeer Sluiters vrees gegrond was. In juni trok Berend van Galen in snel tempo door de Achterhoek. Sluiter bleef hem voor door al op 20 mei te vluchten. Via Zutphen trok hij naar Holland – achter de waterlinie – waar hij, evenals tijdens zijn eerste ballingschap, gastvrijheid genoot bij verscheidene vrienden. “Een geestelijke uit het klooster Zwilbroek had vernomen dat er bij de Munstersen plannen bestonden, Sluiter gevangen te nemen vanwege zijn puntdicht op de mis en liet hem waarschuwen”, vat Blokland deze geschiedenis samen. In noten lichtte hij toe wat anderen hierover schreven. Verderop meer hierover. Eerst iets over het genoemde gedicht.
Uitdagende toon en lofzang op Maria
Een aparte plaats in het oeuvre van Sluiter nemen drie gedichten in waarmee hij zijn verhouding markeerde tot rooms-katholieken. Dat ze uit die kring zo kort na de Hervorming ook boze reacties opriepen, klinkt niet vreemd. Opmerkelijk is wel de voor Sluiter nogal uitdagende toon. Niet minder opvallend voor een protestant is dat van hem in 1669 Lof der Heilige Maagt Maria verscheen. Hierin keert hij zich tegen de aantijging dat protestanten Maria niet zouden eren. Blokland dacht dat dit kennelijk ook de aanleiding was tot het dichten van dit werk, dat een polemisch karakter heeft.
Met zijn Lof der Heilige Maagt Maria (foto links) keerde Sluiter zich in 1669 tegen de aantijging dat protestanten Maria niet zouden eren. Willem Sluiter had ook een zus die Maria heette. Ze werd net als het bekende portret van hem geschilderd door Pieter van Anraadt. De twee schilderijen zijn in particulier bezit en zijn bij elkaar blijven hangen. (Foto: Ben van Dijk)
Op de achtergrond speelt de kerkelijke situatie in Eibergen en omgeving in die jaren. Vanuit het gebied van de bisschop van Munster, die ook twee keer Sluiters rust verstoorde, werden grote activiteiten ontplooid voor verbreiding van het rooms-katholicisme. Dit vormde een voortdurende bedreiging voor het protestantisme in de Achterhoek. De actieve vestiging van de paters conventuelen of minderbroeders in Zwillbrock (waar in de kerstnacht van 1651 een godsdienstoefening werd gehouden onder de open hemel), op slechts een paar kilometer van Eibergen moet voor Sluiter een ergernis zijn geweest. Toch is Sluiter in vergelijking met auteurs van andere geschriften tegen het rooms-katholicisme in zijn tijd opvallend mild.
Van Sluiter zijn nog twee gedichten bekend die zich tegen het rooms-katholicisme richten. Het eerste is een kort vers Op de MIS-geloovige MISSE, wellicht in 1671 gepubliceerd.Het is goed denkbaar dat Sluiter na de uitgave van zijn lofzang op Maria te horen heeft gekregen dat dit een te ‘rooms’ onderwerp was. Misschien heeft Sluiter om zich van die verdenking te zuiveren het gedicht gemaakt vol woordspelingen op het woord mis. Poëtische waarde wordt er niet aan toegekend.
Postuum is er nog een uitgewerkte versie van gepubliceerd achter de pas in 1701 door Sluiters zoon uitgegeven Paapse Sacraments-dag. Hierin brengt hij ook verslag uit van wat hij heeft ervaren in Zwillbrock, waar een omgang werd gehouden. Volgens E.H. Wesselink is Sluiter met enkele geloofsgenoten op de sacramentsdag van 1670 (tweede donderdag na Pinksteren) naar Zwillbrock gegaan om hier van nabij zelf de sacramantsprocessie te aanschouwen. Scherper dan elders is Sluiters toon. Hij spreekt over het rooms-katholicisme ook verscheidene malen als ‘Babels hoer’. Blokland bespeurt er weinig diepgang in, ziet het haast als een ‘journalistiek’ ooggetuigenverslag, noemt het zelfs een pamflet-op-rijm, zonder literaire kwaliteiten. De ongebruikelijk scherpe pen van Sluiter kan een reactie zijn geweest op de zuigkracht van de Zwillbrockse vieringen op mensen in en rond Eibergen. De paters kregen veel toeloop en aanhang in de twintig jaar dat Sluiter in Eibergen werkte.
Verhaal van P. Duys ‘grootendeels verdichting’
Uit onverwachte (Achter)hoek ontving Sluiter een eeuw geleden voor zijn puntdicht op de ‘Roomsche Mis’ een uitbrander. De veelal milde streekschrijver H.W. Heuvel keurde het scherp af: “… een vers, dat den anders zachtmoedigen dichter tot oneer strekt.”
Op zijn beurt schuwde de poëtisch ingestelde Heuvel een beetje romantisering niet – over de tijd van Sluiters geboorte op 22 maart 1627 in Neede en zijn kinderenjaren schreef hij in zijn boekje uit 1919 over de dichter alsof hij er zelf bij was. Al te dankbaar maakte hij ook gebruik van de vertelling van P. Duys. Hij signaleerde weliswaar enkele onjuistheden in het verhaal, maar vond dat de schrijver toch goed de historie en de overlevering had geraadpleegd. Heuvels vriend Hendrik Odink onthulde dat hij (‘we’, schreef hij) kort na de verschijning van dat boekje een brief uit 1873 van Duys onder ogen had gekregen waarin hij verklaarde, “dat ‘de vlucht van een dichter in 1672’ verschenen in ‘Nederland’ in 1865 grootendeels verdichting is en voor de historie van geen waarde”.
Duys heeft veel geschreven en was van 1844 tot 1848 godsdienstonderwijzer in Eibergen en later in Kampen. Hij was getrouwd met een dochter van de Eibergse schoolmeester Prakke, de stamvader van bekende fabrikanten. In zijn novelle verhaalde Duys over een samenzwering van Beltrumse boeren, die Sluiter vanwege belastering van de heilige kerk in zijn pastorie wilden overvallen en als het niet anders kon doodslaan als een hond. Jan Huitink, die aanvankelijk ook in het complot zat, zou Sluiter hebben gewaarschuwd.
M.A. Amshoff schreef twee korte stukjes over Willem Sluiter in de Geldersche Volks-almanak van 1839. Rechts prent uit de Sluiterbundel, die in 1717 werd uitgegeven door Jacob van Royen in Amsterdam. De kunstenaar is onbekend.
Odink kende meer waarde toe aan een eerder verhaal, van M.A. Amshoff in de Geldersche Volks-almanak van 1839, al vergiste hij zich hierbij wel. Hij noemde deze auteur de schoonvader van de Eibergse predikant A.J. Gooszen, die van 1816 tot 1855 predikant in Eibergen. Deze predikant trouwde met zijn zus. Hij was dus een zwager. Dat bovendien zijn vader zijn laatste levensjaren doorbracht in de Eibergse pastorie, kan hem nog nauwer in contact hebben gebracht met deze plaats.
Van M.A. Amshoff (1801-1874) is geschreven dat hij met zijn pen wilde doen wat hij ook met zijn woord deed: stichten. Dat past bij Sluiter. Hij was achtereenvolgens predikant in Halle in de Achterhoek, Arnhem, Franeker en Groningen en vestigde zich na zijn emeritaat in Zutphen. Hij heeft veel gepubliceerd. Opmerkelijk is dat hij ook een voorwoord schreef in het in 1850 in Kampen verschenen Chr. feestboekje voor de jeugd van P. Duys. Zij hebben elkaar dus gekend. Misschien heeft hij Duys wel geïnspireerd bij het schrijven van de novelle.
Trek van christelijke verdraagzaamheid
Amshoff zelf had voor Sluiter nog minder ruimte nodig dan een novelle. Hij schreef twee zeer korte stukjes over hem in de genoemde almanak uit 1839. In het eerste stukje, op twee kleine pagina’s, vertelde hij hoe zeker tot 1795 in Eibergen op Tweede Pinksterdag ’s avonds op straat liederen van Sluiter werden gezongen. Hij vertelde erbij de voorafgaande zomer enige dagen te hebben doorgebracht in Eibergen en benadrukte dat hij voor zijn zegsman wel borg durfde te zijn. In een aansluitend, nog korter stukje ging Amshoff in op Sluiters vlucht, onder de titel Trek van christelijke verdraagzaamheid. Hij repte niet meer over een zegsman, maar het kost weinig moeite te bedenken, dat hij putte uit een bron in of rond de pastorie.
Volgens Amshoff zou Sluiter waarschijnlijk zijn omgebracht als hij niet was gewaarschuwd: “De bittere roomschen, namelijk, hadden laten verluiden, dat zij onverhoeds SLUITER overvallen wilden, om hem betaald te zetten wat hij ten nadeele van hunne kerk had geschreven in het puntdicht op de roomsche misse. Onder andere hoort deze bedreiging een zekere geestelijke uit het naburig klooster Zwilbroek en geeft in last aan een zijner biechtkinderen uit Eibergen, van zoo spoedig mogelijk SLUITER bekend te maken met het gevaar, dat hem boven het hoofd hing. De man uit Eibergen blijft niet in gebreke om den algemeen beminden SLUITER te verwittigen van hetgeen er gaande was en hem op de meest geschikte wijze voort te helpen, zoodat, toen de vijanden Eibergen binnen trokken het voorwerp van hunnen vervolging zich reeds in veiligheid bevond.”
Amshoff roemde de waarschuwing in zijn korte commentaar tussendoor als een “treffend blijk van christelijke verdraagzaamheid!”: “De leden van de hervormde gemeente hebben getoond, hoe zij de liefde, aan hunnen ouden leraar bewezen, op prijs wisten te stellen, en, uit dankbaarheid de verarmde familie van den Eibergschen burger van tijd tot tijd met giften uit hunne diakonie-kas ondersteund. Dit had nog plaats voor weinige jaren, terwijl thans die familie geheel is uitgestorven.” Blokland was in zijn noot met de woorden “als deze overlevering (…) geheel op waarheid berust” overdreven voorzichtig, waarschijnlijk omdat hij te weinig van Amshoff wist.
Odink hoorde van hulp rooms-katholieke buurman
Vreemd is dat Odink Amshoffs verhaal wel beknopt heeft weergegeven, maar niet aangaf hoe hij er tegenaan keek. Hij liet er in Uit Kroniek en Volksmond van de Achterhoek alleen nog een uitgebreidere versie op volgen, die hij optekende bij geschiedenisonderwijs in de oude school op ’n Hagen uit de mond van zijn oude leermeester G.J. Lenderink (1826-1904): “Een R.K. buurman van dominee Sluiter – hij woonde waar nu de bakkerij van Strengers is – Teunis Hulscher genaamd, niet zoals Duys ten onrechte schrijft Jan Huitink, evenals Sluiter te Neede geboren, was werkzaam op het Zwilbroeker Veen. Daar hoorde Hulscher van de Munsterse soldaten over de snode plannen ten opzichte van zijn buurman. Aanstonds gooide hij de klompen uit en loopt “platje-barg” zo snel mogelijk naar Eibergen om dominee Sluiter te waarschuwen, tevens de behulpzame hand biedend. Toen Sluiter Eibergen verliet zou hij gezegd hebben: “zolang er nog een druppel bloed der Hulschers in Eibergen is, moeten ze, zo nodig, ondersteund worden”. Dit heeft later inderdaad plaats gehad. Toen in 1761 het huis van des redders kleinzoon tegelijk met vijf andere huizen aan “’n Brink”, het begin van de tegenwoordige Nieuwstraat, in een half uur tijds in de as werden gelegd, kon later zijn woning door vrijwillige giften weer worden opgebouwd. Een kapitaal van 300 gulden door verarmde nakomelingen uit de diaconie-kas genomen, werd hun later geschonken. In 1827 wordt uit dezelfde kas voor Maria Hulscher de winkelwaren langer dan een jaar betaald. Met een laatste afstammeling der Hulscher, getrouwd met ene Huitink had dit ook nog plaats.” [Hier duikt dus net als bij Duys toch nog de naam Huitink op].
Helaas moest ook Odink zich baseren op mondelinge overleveringen, al is het opvallend hoe gedetailleerd die zijn. Odink werkte nauwkeurig genoeg en beschikte over voldoende bronnen en informatie om aan zijn relaas waarde toe te kennen. Niet elk detail hoeft te kloppen, maar de kans is groot dat Sluiter bij zijn vlucht wel hulp heeft gehad van katholieke zijde. Dat idee sprak de schrijvers kennelijk ook aan, vonden ze wel bij Sluiter passen.
In geromantiseerde vorm, niet van belang voor de geschiedschrijving, kregen de verhalen over Sluiters vlucht in 1993 nog een vervolg in het boekje Het leven van Willem Sluiter van C. van Gorkum uit 1993. Hij voerde naast de katholieke turfsteker en buurman Teunis Hulscher ook nog de timmerman Gerrit Honinck op als helper.
Voor Sluiter was terugkeer niet verantwoord
Sluiter is via Zutphen naar Holland gevlucht. Daar heeft hij, net als tijdens zijn eerste ballingschap, gastvrijheid genoten bij verscheidene vrienden. Een paar maanden later deed de classis Zutphen, die op 21 en 22 augustus 1672, een ‘extraordinaire’ zitting hield, al een dringende oproep aan hem en een aantal andere predikanten zo snel mogelijk terug te keren bij hun gemeenten. De plaatsnamen hierbij in het verslag (acta, door Leo van Dijk voor mij ontcijferd) van deze vergadering geven ook een beeld van de toestand in de streek: Zutphen, Lochem (twee predikanten), Borculo, Rekken, Almen Eibergen, Neede, Dinxperlo en Zeddam. Ook wie geen scherpe dichtregels had geschreven, zag zich kennelijk gedwongen elders te verblijven. Van in ieder geval de voorgangers uit Borculo en Rekken, net als Eibergen in de Heerlijkheid Borculo waar de Munsterse bisschop zo aan hechtte, weten we dat ze pas na diens vertrek in mei 1674 naar hun standplaats terugkeerden. Sluiters antwoord kwam pas per brief van 3 oktober van het jaar 1672 vanuit Amsterdam. Hij verontschuldigde zich voor de late beantwoording met de opmerking dat het naar Amsterdam verzonden bericht van de classis moest worden nagezonden omdat hij inmiddels was vertrokken naar Delft en Den Haag.
Toen hij zich na terugkeer in Amsterdam reisvaardig wilde maken rieden volgens zijn schrijven alle vrienden hem aan het nog wat aan te zien. Er bleek ook geen gelegenheid volgens hem veilig weg te komen. Toch liet hij ook merken te smachten naar zijn gemeente in en rond Eibergen: “Ik ben met den lichame wel hier, maar mijn hert is bij de mijne, voor welke ik sorge drage met aan haar te schrijven en te bidden.” In dezelfde maand nog is Sluiter inderdaad vertrokken. Hij liet op 14 oktober zijn kinderen achter bij de predikant van Zevenhoven en reisde naar Deventer.
Een herinnering aan Willem Sluiter in de Oude Mattheuskerk in Eibergen vormt nog de preekstoel, al dateert deze van na zijn vertrek. Hij was nauw betrokken bij vervaardiging van een preekstoel in 1668, maar deze werd in het Rampjaar vernield. Naar hetzelfde voorbeeld (uit Ruurlo) werd na 1672 een nieuw preekstoel gemaakt.
Terugkeer naar dees’ achter-hoek was kennelijk niet verantwoord. Dat Munsterse soldaten de preekstoel in zijn Eibergse kerk hadden vernield, net als in 1665, was vast niet het grootste obstakel (Sluiter was in 1668 nauw betrokken bij vervaardiging van de preekstoel naar het voorbeeld van de kerk in Ruurlo; herstel vond na 1672 weer plaats naar dit voorbeeld. Deze preekstoel staat nu nog in de Eibergse kerk). Meer dan een half jaar – van oktober 1672 tot juni 1673 – heeft hij vervolgens de predikdienst waargenomen voor de eveneens gevluchte ds. Ryssenius, die zelfs in april 1673 (leert een brief van de Deventer kerkenraad) nog niet was teruggekeerd in Deventer. Geen duisent vreugden brachten hem verder dan de IJsselstad. Was het gevaar nog zo groot, of was het angst dat hij nog een keer zou moeten vluchten? Op 2 juni 1673 nam hij met goedvinden van zijn Eibergse gemeente een beroep aan naar Rouveen, terwijl hij daar door de oorlogssituatie evenmin kon werken. Het is denkbaar dat hij zich daar, zo veel verder van de actieve katholieke missie vanuit Zwillbrock, ook minder bedreigd voelde door de Munsters/Franse bezetters en lokale katholieken. Waarschijnlijk is hij er zelfs niet eens actief geweest, dachten Blokland en anderen. In december 1673 is hij bij zijn zwager Hidding in Zwolle, die arts was, overleden.
Toch kerk in Rouveen gediend
De uit Rouveen afkomstige dominee Marco Buitenhuis (was predikant Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt te Noardburgum; inmiddels predikant NGK Zuidbroek) kwam een paar jaar geleden op basis van onderzoek tot de conclusie dat Sluiter nog wel de kerkelijke gemeente van Rouveen heeft gediend. Zijn belangrijkste argument is dat de classis Zwolle, de particuliere synode van Overijssel, zoon Johannes en kleinzoon Willem (die zelf meer dan een halve eeuw predikant van Rouveen), hem zo hebben beschouwd. Buitenhuis voegde er aan toe dat in de dorpsoverlevering wordt vermeld (aldus een bericht uit 1870 van burgemeester, notaris en historicus F.A. Ebbinge Wubben) dat hij zijn sterven voelde naderen en met zijn doodskleren naar Zwolle is vertrokken. Dezelfde Ebbinge Wubben noemde in 1835 dat het naderen van de Munsterse troepen reden voor hem was om naar Zwolle te gaan.
In juli 1673 was Rouveen en omgeving korte tijd bevrijd, maar Munstersen heroverden de streek en vertrokken pas, zoals ook in de Achterhoek, in 1674. Willem Sluiter heeft het niet meer mogen meemaken.
Het is interessant even terug te keren naar Sluiters eigen brief aan de classis Zutphen. Die is informatief en zakelijk. Vreemd klinkt het niet dat hij als ‘Broeder en Dienaar in Christo’ één keer de naam noemt van de ‘goede Godt’ op wie hij zijn hoop heeft gevestigd. Opmerkelijker is de toelichting, die hij geeft op degenen in Amsterdam die hem adviseerden nog niet terug te gaan: “ja van alle menschen alhier, ja van alle verstandige, soo Ecclesiastijke [kerkelijke] als Politijke”. Met beide benen stond Sluiter zo in de wereld. Hoe zou hij zich als dichter verder hebben ontwikkeld als hij langer had geleefd en in Rouveen aan de slag had kunnen gaan? vraag je je dan af. Is in Sluiters reactie op zijn tweede vlucht iets van een antwoord te vinden?
In 1672 werden de spanningen te groot
1672 vormt een verrassend hoofdstuk in de geschiedenis van de dichter. De geschiedenis van dit jaar vestigt de aandacht op amper bekend werk van Sluiter en op een lied met een nationaal karakter waarvoor hij veel later nog lof kreeg.
“Zijn poëzie is tijdloos”, schreef biograaf G. Blokland over hem. “Maar in 1672 werden de spanningen zó groot, dat zelfs in Sluiters poëzie de weerklank daarvan te horen is.” Hierbij wijst Blokland op het lied Bede-Zang voor onse Krygs-Machten, waarmee hij Jeremia’s Klaag-Liederen afsloot. Het is geschreven op de wijs van Wilhelmus van Nassouwe.
Een herdruk uit 1687 van Sluiters in 1672 verschenen Jeremia’s Klaag-liederen.
Een verre nazaat van Willem Sluiter bezit nog een brief op rijm van hem (gedateerd 4 augustus 1672) aan de Amsterdamse predikant Gerard Havicius. Die bood hij een exemplaar aan van zijn boek.
Sluiter maakte tijdens zijn ‘beklaaglijke’ ballingschap van de nood een deugd. Om zich “met wat goets bezig te houden en [z]yn kostelyke tyd tot stichtinge van velen te besteden”heeft hij in deze periode een berijming van Jeremia’s Klaag-liederen gemaakt. Deze bundel is in juli of begin augustus 1672 – zeer waarschijnlijk bij Sweerts in Amsterdam, bij wie Sluiter in die tijd logeerde – van de pers gekomen.
Van de eerste druk bleef geen exemplaar bewaard. Een verre nazaat van de dichter bezit nog wel een brief op rijm van hem (gedateerd 4 augustus 1672) aan de Amsterdamse predikant Gerard Havicius. Die bood hij een exemplaar aan van het nieuwe boek. Met een gedicht hierbij probeerde hij hem te bewegen tot steun bij het op aantrekkelijke wijze aan de man brengen van de bundel.
In het voorwerk van de derde druk (uit 1682) staat een gedicht van Sluiter aan de lezer waaruit af te leiden valt dat in de zomer van 1672 al vredesgeruchten circuleerden. Met zijn Klaag-Liederen zocht hij daarom naar een algemene geldigheid, naar betekenis ook als de vrede gesloten zou worden:
Men roept nu al van Vreê, So Godt ons dien mogt geven,
Denkct niet, dat dese stof dan uitgedient zijn sou:
Want Godts Propheet heeft dit sijn Klaag-gesang geschreven,
Dat ieder-een het lees, of sing, in vreugt en rouw.
Op een naar huidige maatstaven overdreven hoffelijke wijze – ook door hem toegepast bij opdrachten aan de grafelijke familie Van Limburg Stirum in Borculo – droeg Sluiter dit werk op aan Justina van Nassau, een dochter van Willem Maurits van Nassau en Maria van Aerssen van Sommelsdijk. Op weg naar Valkoog, om er te preken, heeft hij haar in Schagen toevallig ontmoet. Diep geraakt werd hij door hoe zij in die zware tijden omging met het bijbelhoofdstuk Klaagliederen (in dit boek rouwt de profeet om de verwoestingen en het leed die door de Chaldeeën over het heilige land gebracht zijn), dat hij net had verwerkt in een lang gedicht.
Om in beklaaglijke tijden in het hart en de mond te hebben
Van Sluiter weten we al dat hij gedichten zag als een goed middel om zijn boodschap te verduurzamen. Het lied had in zijn ogen nog meer voordelen dan een gedicht. Een lied was vooral ook voor eenvoudigen gemakkelijker uit het hoofd te leren. Sluiters berijming van het bijbelboek, in vierregelige strofen, telt 668 regels. Hij voegde er zes melodieën aan toe, waarvan één voor het geheel en vijf voor afzonderlijke delen. “Door sulk een middel sal men ‘t geheele Boekje der Klaagliederen te eer van buiten leeren en onthouden, om die Goddelijke stoffe, geduerende dese beklaaglijke tijden, immer in ‘t hert en in den mont te hebben”, schreef hij in zijn voorwoord. Hiervoor waren de Klaagliederen in zijn ogen net zo geschikt als de Psalmen van David.
Sluiter was niet thuis toen hij Klaag-Liederen dichtte en kon dus niet over zijn bibliotheek beschikken. Daarom heeft hij zich naast de bijbeltekst waarschijnlijk eerder tot de kanttekeningen uit de Statenbijbel beperkt. De invloed hiervan is terug te vinden in elke strofe. Hoewel Sluiter zelf het tijdloze karakter onderstreepte en ook nog eens teruggreep op literatuur van eeuwen hiervoor is er met zijn gedicht toch iets opmerkelijks aan de hand. Hij nam de treurige tijd waarin hij was beland als uitgangspunt. Net trouwens als toen hij in rouw werd gedompeld door het overlijden van zijn nog maar 24-jarige vrouw, moeder van twee kinderen, waar hij met indringende regels op reageerde. Regels die alle mensen, overal, in alle eeuwen, kunnen raken. In Klaag-Liederen lukte het hem niet zulke regels achter te laten.
Bede-Zang voor onse Krygs-Machten
Toch is een lied van hem na blijven galmen. Sluiter nam aansluitend aan Klaag-Liederen acht liederen op in de bundel, te beginnen met Gebedt onses Heeren. Gepast op dese droevige tijden, waarin hij de bedes van het Onze Vader verwerkte. Vooral het slotlied, Bede-Zang voor onse Krygs-Machten, viel in de smaak bij biograaf Blokland, die hierbij wees op de aparte plaats die het inneemt in Sluiters werk, vanwege de directe relatie met de bewogen tijd waarin hij leefde. “De Bede-Zang is een gebed om de overwinning op de legers van de Republiek, en om vernietiging van de vijanden. Sluiter bidt vurig voor de jonge prins Willem, voor ruiters en soldaten. (…) Door de gedragen spanning krijgt het gebed iets nadrukkelijks, iets klemmends, waardoor het m.i. tot de mooiste liederen van Sluiter gerekend moet worden”, aldus Blokland.
Sluiters Bede-Zang Voor onse Krygs-Machten.
“Ten onrechte vergeten”, schreef het door AR-man Abraham Kuyper geleide dagblad De Standaard ruim een eeuw geleden, op 24 september 1910, in een rubriek voor kunst en letteren over Sluiters in ballingschap geschreven lied. “Zeker niet overal is de dichter even bezield, de matte uitdrukkingen ontbreken niet, maar tòch dit schoone lied mag minstens naast Vondels Princen-lied gesteld worden.” Met Sluiters lied wilde de krant ook graag illustreren hoeveel liederen waren gecomponeerd op de melodie van het Wilhelmus en dat dit lied wel degelijk populair was in de 17e eeuw. De auteur wees erop dat de Bede-Zang een Wilhelmus was voor de jonge prins in bange jaar 1672. “En daarom des te merkwaardiger. Ter eere van princ Henrick hebben niet veel eereliederen geklonken, ook zouden geen dichters van den eersten rang hem ‘zegezangen’ toejubelen, gelijk het zijn grootvader Frederik Hendrik was geschied.” Daarin zag de krant een reden te meer om Sluiters Bede-Zang op waarde te stellen.
Stadhouder Willem III werd op 25 februari 1672 kapitein-generaal gemaakt. Werk van een onbekende kunstenaar. (Foto: Bibliotheek van het Vredespaleis, CC0, via Wikimedia Commons).
Het 72 regels tellende lied (negen verzen van acht regels) en Jeremia’s klaag-liederen zijn in verschillende vormen (scan, PDF, XML en tekst) te raadplegen via de digitale bibliotheek van de Nederlandse letteren (zie https://www.dbnl.org/tekst/slui006jere03_01/index.php). Inclusief alle verwijzingen naar bijbelteksten. Tot slot hier de regels van het vierde couplet uit Bede-Zang Voor onse Krygs-Machten (Op de wijse: Wilhelmus van Nassouwe):
Bewijst uw liefd’ en trouwe
Meest aan dien jongen Helt,
Wilhelmus van Nassouwe,
Die voor ons trekt te veldt.
Wilt gy hem hulpe senden, Psal. 20. 3.
Als uyt uw heiligdom,
Dat hem uw Engle-benden Matth. 27.
Beschutten om end’ om. Psal. 34. 8
Prent uit de Sluiterbundel, die in 1717 werd uitgegeven door Jacob van Royen in Amsterdam. De kunstenaar is onbekend.
BRONNENLIJST
Boeken en artikelen
Amshoff, M.A., Trek van christelijke verdraagzaamheid, in Geldersche Volks-almanak 1839, Arnhem, 1839, pp 167 en 168.
Blokland, C., Willem Sluiter 1627-1673, proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht, Assen, 1965.
Gorcum, C. van, Het leven van Willem Sluiter. Dichter en predikant in Eibergen, 1627-1673, Oldenzaal, 1993.
Heideman, Arend J., Willem Sluiter anno nu; De kleine leeuwerik, Gelselaar, 2007.
Heuvel, H.W., Willem Sluyter van Eibergen; Beelden uit het Achterhoeksche leven in de 17e eeuw, Eibergen, 1919.
Odink, Hendrik, Willem Sluiter — predikant-dichter, in Uit Kroniek en Volksmond van de Gelderse Achterhoek, Alkmaar, 1965, pp 214-246
Websites
www.dbnl.org. [website Koninklijke Bibliotheek en Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren]
www.delpher.nl [website met database van kranten, tijdschriften en boeken]