Lof van Tachtiger Willem Kloos voor Willem Sluiter

Kloos over Sluiter bewerkt-2 2 k bewerkt-1

Dichter Willem Kloos, een belangrijk vertegenwoordiger van de Tachtigers, heeft lof geuit voor dichter en dominee Willem Sluiter. De latere bijnaam ‘De kleine leeuwerik’ voor Sluiter past er goed bij. Een via Delpher gelezen artikel van een eeuw geleden uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant (24 maart 1923) bracht het verassende verhaal compliment aan het licht.

De krant verwees in een lang artikel naar het boek Jacques Perk en zijn beteekenis in de historie der Nederlandsche literatuur uit 1909. Kloos voerde Willem Sluiter (hij schreef de achternaam met een y) in zijn beschouwing op met de woorden “waarlijk niet verdiensteloozen rijmer” en plaatste hem tegenover de ‘deftig-wereldsche dominé-dichters’. Vergeleken werd hij met Beets, Ter Haar, Hasebroek en Ten Kate, een vergelijking die voor hem zeer gunstig uitviel. Sluiter werd geen lievelingsschrijver voor hem, schreef Kloos, die hier echter in dezelfde zin aan toevoegde: “maar ik krijg tenminste de indruk, als ik hem lees, dat ik op dat oogenblik te doen heb met een dichter, die inderdaad een beetje psychisch voelde wat hij schreef en telkens als ik eindig, leg ik mijn boek neer met de gedachte: och wat was dat toch een vriendlijk-ernstige, aardig-opmerkende, gemoedelijke man!”

Schoonmaakellende

Ter ondersteuning van zijn betoog drukte Kloos ook dichtregels af van Sluiter, die in Nederlandse kranten een paar keer zijn afgedrukt met de titel Schoonmaakellende (zie artikel op deze site via de volgende link: https://willemsluiter.nl/onderzoek/172-gebruikspoezie-onthult-sluiters-reikwijdte). Van Sluiter hoefde niet alles perfect te worden geboend en geschrobd, hij was niet bang voor een beetje stof.

Opvallend genoeg kwamen die geciteerde regels niet uit het meest geprezen lange gedicht van Sluiter, zijn Buiten-Leven, maar uit het andere lange gedicht Eensaem Huis- en Winter-Leven, waarin ook zijn bekendste regels staan: Waer iemant duisent vreugden soek,/ Mijn vreugt is in dees’ achter-hoek. Dit gedicht zonder literaire pretenties is een lofzang op het plattelandsleven en een verdediging van zijn eenvoudige levenswijze en matigheid.

‘Kleinen, maar echten dichter’ en ‘kleine leeuwerik’

Kloos roemde aan- en afsluitend de “levendigheid van geest van dezen kleinen, maar echten dichter”.

Deze typering doet sterk denken aan die van een andere dichter in het midden van de twintigste eeuw. Mede aan de hand van zijn lied over de leeuwerik kreeg Sluiter drie eeuwen na zijn aantreden als dominee in Eibergen, in 1953, herwaardering als dichter. Van taal- en letterkundige dr. Klaas Heeroma (als dichter bekend onder de naam Muus Jacobse). Hij wees erop hoe Sluiter zich hierin tekende “in zijn vreugde over de vrije natuur, zijn zangdrift en zijn hemelverlangen”: “Zijn dichterschap is niet groot, maar het heeft in zijn beste ogenblikken de overtuigingskracht van het leeuwerikslied. De leeuwerik moet u zien en horen in zijn eigen ruimte, hoog in de lucht boven de velden van de Achterhoek.”

Wilt u het complete verhaal wil lezen van Kloos over Sluiter? Kik dan hier.